reisverhaal in o.a. indonesië – 2011
In de maanden die ik doorbreng in India en Bangladesh, ga ik mezelf te buiten met het kopen van kleding. Ik zie er de meest kleurrijke stoffen, die in een paar uur tijd voor een habbekrats in elkaar worden gezet door de meest vriendelijke locals. Wat ik in die maanden niet zie, zijn de grote naaiateliers van grote westerse merken – beter bekend als ‘sweat shops’. Het is pas jaren later wanneer ik me afvraag onder welke condities mijn kleding nou eigenlijk geproduceerd wordt. De cijfers voorspellen weinig goeds. Fast fashion is uiteindelijk maar voor één iemand goed – en dat is zeker niet degene die de kleding in elkaar zet.
10.000.000.000 kledingstukken per jaar
Om maar gelijk met een paar imponerende cijfers in huis te vallen: ieder jaar worden wereldwijd meer dan honderd miljard nieuwe kledingstukken geproduceerd. Dat klinkt imponerend, maar in getallen uitgeschreven heeft het nog net wat meer impact. Het gaat dus om 10.000.000.000 kledingstukken, die stuk voor stuk door iemand gemaakt worden onder (veelal) erbarmelijke omstandigheden. Dat is maar liefst vier keer zoveel als het geval was rond de eeuwwisseling, nog geen twintig jaar geleden. Het ergste van alles is dat maar liefst een derde van al die geproduceerde kledingstukken niet wordt verkocht en nooit wordt gedragen. Het overgrote merendeel daarvan wordt vervolgens versnipperd of verbrand. Sterker nog: dure designermerken maken er geen geheim van dat zij hun niet-verkochte stukken verbranden. Alles beter dan dat ze hun high-end merk in de uitverkoop gooien.
De grote vraag is natuurlijk waarom de productie van kleding in een paar jaar tijd verviervoudigd is. Het antwoord daarop is simpel. Ten eerste is kleding is steeds bereikbaarder geworden. Met één druk op de knop bestellen we wat we willen en als we willen, betalen we deze aankopen pas een paar maanden later. Lager kun je een koopdrempel bijna niet maken. Daarnaast wordt kleding steeds goedkoper. Terwijl de detailhandelsprijzen van goederen in het algemeen zijn gestegen, zijn de kledingprijzen gedaald. Sterker nog: kleding wordt al decennialang goedkoper, sinds de productie van kleding verhuisde naar ontwikkelingslanden waar de productiekosten aanzienlijk lager zijn dan in de westerse wereld. Zo is in de VS – ’s werelds grootste kledingmarkt – inmiddels 97,5 procent van de gekochte kleding geïmporteerd. Ter vergelijk: in 1991 was dat percentage nog niet de helft.
verviervoudigde productie
Dit betekent dat westerse consumenten steeds meer kleding kunnen kopen met hetzelfde geld. En omdat het gemiddelde inkomen in die tijd is toegenomen, geeft men er dan nog steeds minder geld aan uit. Kleding was in de VS in 1901 nog goed voor veertien procent van de totale uitgaven; in 1960 was dit gedaald tot tien procent en daalde vervolgens tot slechts drie procent in 2013. Deze omstandigheden maken het gemakkelijk voor mensen om dingen te kopen die ze niet nodig hebben of zelfs niet echt willen. Uit een Amerikaans onderzoek bleek dat de gemiddelde respondent wekelijks een nieuw kledingstuk koopt en voor ruim vijfhonderd dollar aan ongedragen kleding bezit. Ingeschat wordt dat de gemiddelde Amerikaan elk jaar zeventig kilo kleding en ander textiel weggooit. Uit Brits onderzoek bleek dat vrouwen gemiddeld vier keer zoveel kleding bezitten als in 1980.
Tegelijkertijd gaat de kwaliteit van kleding sterk achteruit. Kledingmerken willen dat we zoveel mogelijk kopen – en dus is het beter als onze kleding minder lang mee gaat. Tenslotte zijn er steeds meer opkomende economieën waarin mensen geld te besteden hebben – en dus óók kleding kopen. Tegelijkertijd dragen we een gemiddeld kledingstuk maar zeven keer. Niet bepaald duurzaam.
dwangmatig kopen
Een andere belangrijke reden van de stijgende kledingproductie is dat kledingtrends elkaar (heel bewust) steeds sneller opvolgen. Daardoor hebben we als consument vaker iets nieuws nodig om de mode te kunnen volgen. De mobiele telefoon heeft het tenslotte nóg makkelijker gemaakt om in een verveeld moment te winkelen. De obsessie met het kijken naar producten, zelfs zonder intentie om te kopen, komt vooral voor bij de generatie die is opgegroeid in het internettijdperk. Uit onderzoek is gebleken dat bijna de helft van de millennials ruim een uur per dag besteedt aan het kijken naar winkelwebsites.
Volgens studies is er daarnaast een duidelijke toename in dwangmatig kopen. Experts verwachten dat dit te maken heeft met het tempo waarin we ons leven leiden en de zoektocht die veel mensen hebben naar zichzelf en hun plek in de wereld. Veel mensen vermengen die zoektocht naar zichzelf met het zoeken naar dingen. Winkelen wordt daarmee een vervanging en quick fix voor andere problemen.
marketingoverdaad
Om deze consumeermachine op gang te houden, geven grote kledingbedrijven veel geld uit aan marketing. Sterker nog: grote merken geven 25 keer zoveel geld uit aan marketing dan aan het arbeidsloon dat gepaard gaat met de productie van de 10.000.000.000 kledingstukken. De focus van kledingbedrijven ligt duidelijk op het plaatje dat zij naar buiten willen uitstralen. Nog heftiger is de vergelijking tussen het vermogen van de grote kledingbazen en dat van de medewerkers die zijn kleding in elkaar zetten. Zo telt het vermogen van Zara-CEO Amancio Ortega in 2017 zo’n 77.900.000.000 dollar – omgerekend zo’n 68 miljard euro. Het maandelijkse minimumloon van een kledingwerker in Bangladesh is slechts 61 dollar, zo’n 53 euro.
Voor dat minuscule bedrag maken deze werkers extreem lange dagen in een onveilige omgeving, met geestdodend werk dat bij lange na niet genoeg is om in hun levensonderhoud te voorzien. Dat laatste zou wel het geval moeten zijn – wat betekent dat een kledingwerker ruim vijf keer zoveel geld zou moeten verdienen dan dat hij nu krijgt. Ondertussen genereren de grote bazen hun vermogen met negen nullen nou juist met de verkoop van kleding die door deze onderbetaalde medewerkers in elkaar gezet is. Zij dragen dan ook direct bij aan zijn fortuin. Een harde en zure conclusie.
extreme CO2 uitstoot
Tegelijkertijd behoort de kledingindustrie tot de top vijf markten die de meeste milieuproblemen veroorzaken. Sommigen zeggen dat mode zelfs op de tweede plaats staat, na de olie-industrie en vóór de transportsector, het toerisme en de vleesindustrie. Sterker nog: de kledingindustrie is verantwoordelijk voor maar liefst tien procent van de wereldwijde uitstoot van CO2. Daarmee is katoen minstens zo vervuilend als plastic, een schokkende conclusie wat mij betreft. Wist ik dit maar op het moment dat ik in India bijna elke week wel iets liet maken in een klein naaiatelier.
Dat de kledingindustrie zo vervuilend is, komt allereerst door het feit dat de katoenplant enorm veel water nodig heeft om te groeien. Om één t-shirt te maken, is ruim 5.000 liter water nodig. Voor een jeans is dat zelfs 15.000 liter water – dezelfde hoeveelheid als de totale watervoorziening voor één persoon in twintig jaar! Als je bedenkt dat we jaarlijks wereldwijd tien miljard kledingstukken consumeren, is het niet gek dat er enorme watertekorten ontstaan door de katoenproductie die daaraan ten grondslag ligt. Zo zijn er in grote katoengebieden enorme meren leeg komen te staan, waarna deze vervangen zijn door woestijnen. Mensen die voor hun bestaan afhankelijk zijn van dat meer hebben hierdoor geen werk meer. Daarnaast is de vegetatie en het ecosysteem er verwoest. Zo staat er inmiddels veel meer wind en is het klimaat er veranderd: de zomers zijn er steeds warmer, de winters steeds kouder.
giftige stoffen
Ook veroorzaakt de 300.000 ton kilo kleding die níet verkocht (en dus verbrand) wordt veel vervuiling. Microfibers uit synthetische stoffen zijn vergelijkbaar met plastic – en zorgen bij verbranding dus voor enorme luchtverontreiniging. Bij de productie van kleding worden bovendien duizenden giftige stoffen gebruikt, die allemaal het water instromen. Dit levert niet alleen heel veel watervervuiling – en dus dode dieren – op maar heeft ook enorme gevolgen voor de leefbaarheid van grote gebieden in kledingproducerende landen, zoals India, Indonesië, China en Bangladesh.
Zo zijn vissers hun baan kwijt geraakt door opdroging en vervuiling van het water. Daarnaast wonen er vele tienduizenden mensen in de buurt van de kledingfabrieken; zij zijn afhankelijk van het zwaar vervuilde afvalwater dat daarvoor gebruikt wordt. Locals gebruiken ditzelfde water immers om te drinken, koken, zwemmen en wassen. Niet zo gek dus dat mensen er enorme gezondheidsproblemen van ondervinden en zelfs aan overlijden. De paar euro’s die we uitgeven voor een kledingstuk geven dan ook geen goed beeld van de productiekosten ervan. De échte kosten zijn de miljoenen liters schoon water die zijn gebruikt om het weefsel te laten groeien én de miljoenen liters vers water die vervuild zijn met giftige chemicaliën om de kleding te verven.
onzichtbare vervuiling
Ik vraag me inmiddels af waarom ik dit nooit geweten heb. Eén van de antwoorden op die vraag is dat de kleding niet in ons eigen land geproduceerd wordt. Daardoor is de vervuiling niet zichtbaar. Daarnaast wordt de consument simpelweg totaal niet geïnformeerd over de gevolgen van de fast fashion-industrie. Best bijzonder in deze tijd, waarin duurzaamheid op alle vlakken key is. De marketingmachine van de kledingindustrie doet zijn werk duidelijk goed.
Zo snel mogelijk kleding verduurzamen dus, zou je denken. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Ook al zou een groot kledingmerk het willen: het verduurzamen van de gehele keten is vooralsnog bijna niet te realiseren. Zelfs niet met goede intenties. Er zijn in de kledingindustrie simpelweg teveel schakels met elkaar verweven om dit voor elkaar te krijgen. Om échte verandering te realiseren, zullen merken simpelweg minder kleding moeten produceren – en dat is nou juist het tegengestelde van wat grote kledingmerken doen en willen. De tijd tussen de verschillende collecties is steeds korter en er is steeds vaker uitverkoop. De kledingproductie is dan ook alleen maar gegroeid in de afgelopen jaren en de kledingprijzen zijn alleen maar gedaald. In de wereldwijde wedloop naar de snelste productie voor de laagste prijs heeft de mode-industrie zich ontwikkeld tot een duizelingwekkend systeem van fast fashion dat veel verliezers kent.
future fashion-pioniers
Gelukkig zijn er ook grote modemerken die meedenken over de vraag hoe het systeem anders kan. Zo werkt jeansmerk Levi’s aan een oplossing waardoor oude kledingstukken chemisch afgebroken worden en veranderen in een nieuwe vezel die aanvoelt als katoen. Dit proces vindt plaats zonder enige impact op het water. Daarnaast zijn er ook zogenaamde future fashion-pioniers die hun industrie toekomstbestendig maken door te experimenteren met nieuwe stoffen, hergebruik en hi-tech design. Zo bestaan er inmiddels stoffen op basis van planten en plastic flessen. Dit soort pioniers focussen ook op kleding waarin kledingoverschotten herbruikt worden, in samenwerking met de grote modeketens die deze overschot-ten produceren. Hun ‘mode van de toekomst’ gaat veel verder dan duurzaamheid alleen. Zij dwingen ons ook om anders te kijken naar schoonheid en naar de rol die kleding in ons leven speelt.
Maar ook de introductie van kleding die iedere ochtend opnieuw gemaakt wordt door een 3D-printer behoort inmiddels tot de mogelijkheden. Er zijn zelfs designers die denken dat we in de toekomst nog maar één kledingstuk dragen, dat met onze stemming mee verandert, ons tegen bacteriën beschermt, zichzelf repareert en nooit meer gewassen hoeft te worden. Een andere manier om verandering te bewerkstelligen is ervoor te zorgen dat de houding van de consument verandert, in plaats van die van kledingproducenten. Bottem up dus, daarbij gestimuleerd door influencers. Als zij hun volgers overtuigen om minder snelle mode te consumeren, kan dat zeker effect hebben.
neurologische kosten-batenanalyse
Allemaal geweldige en inspirerende ideeën, maar de kans dat deze op korte termijn de kledingindustrie hervormen is klein. In rijke landen over de hele wereld is kleding shoppen namelijk een wijdverspreid tijdverdrijf geworden. Een plezierige en soms verslavende activiteit die als een constante factor in ons leven bestaat, net als sociale media. Het internet en de verspreiding van goedkope kleding hebben winkelen tot een vorm van goedkoop amusement gemaakt, dat eindeloos verkrijgbaar is. Zo krijgen de winkels van Zara elke week twee nieuwe kledingstukken, terwijl H&M en Forever21 zelfs dagelijks kleding vervangen in hun winkels. Dit betekent dat klanten altijd iets nieuws hebben om naar te kijken en (dus) te willen. Tweedehands winkels ontvangen daardoor meer kleding dan ze aankunnen en vuilstortplaatsen liggen overvol met kleding en schoenen – die ook nog eens niet gemakkelijk afgebroken worden.
koopverslaving
Naast het risico dat consumenten hier een koopverslaving mee oplopen, is deze trend voor het milieu dus echt funest. Het breken van de cyclus is als consument echter niet zo eenvoudig als het lijkt. Dat komt onder meer door neurologische beloningsystemen, die een relatie leggen tussen het genot van een aankoop en de pijn die je als consument voelt bij het afrekenen. De mediale pre-frontale cortex maakt daarbij eigenlijk heel snel een kosten-batenanalyse van de geplande aankoop. Hoe goedkoper een kledingstuk, hoe groter de kans dat het genot van de aankoop opweegt tegen de pijn van de betaling ervan – en hoe groter de kans dus is dat je er ook écht gelukkig van wordt. Door de lage kosten kunnen en zullen mensen dus dingen kopen die ze niet nodig hebben, zonder erbij na te denken.
Gelukkig is er de afgelopen jaren ook sprake van een tegenreactie, in de vorm van een ‘langzame mode’-beweging. Die legt de nadruk op het kopen van minder en meer duurzaam gemaakte kleding. Het recente boek van de Japanse organisatie-goeroe Marie Kondo, ‘The Life Changing Magic of Tidying Up’, heeft daarbij zeker geholpen. Het boek focust op het goede gevoel dat je krijgt door je leven simpel te houden, met weinig spullen. Eén ding weet ik zeker: er moet iets structureel veranderen, ook in mijzelf. Als ik voortaan het prijskaartje van een kledingstuk bekijk, moet ik daar bijvoorbeeld eigenlijk nog een behoorlijk bedrag bij optellen om te compenseren voor de schade die ik daarmee aanbreng aan het milieu.
impulsen bedwingen
Deze tip houd ik in mijn achterhoofd, voor het geval ik op mijn volgende trip door India, China of Indonesië een leuk kledingwinkeltje binnenloop, op de markt een geinig jurkje zie of mijn online-winkelmandje dreig te vullen met veel te goedkope kledingstukken. Gelukkig zijn er in mijn woonplaats Amsterdam steeds meer leuke tweedehands kledingwinkeltjes – die in mijn hoofd opeens nog veel gunstiger geprijsd zijn dan dat ze al waren. Ik ben misschien nog niet op het punt waarop Marie Kondo me graag zou zien. Maar voor nu vind ik de stap naar vintage ook al een stap vooruit.
–
meer reisverhalen in zuidoost-azië
Wil je meer weten over mijn ervaringen in Zuidoost-Azië? Lees dan de volgende verhalen:
brunei – krokodillen in de achtertuin
cambodja – huilen zonder tranen
indonesië – klaar voor eruptie
indonesië, e.a. – springlevende doden
indonesië & dominicaanse republiek – vergeten oorlog
maleisië & cuba – een beetje dom
maleisië & indonesië – plastic fantastic (of toch niet)
maleisië e.a. – risky business
singapore & maleisië – noodlottige grensovergang
singapore, bali e.a. – rugzak vol luiers
thailand – magische paddenstoelen
thailand – met de nek aankijken
vietnam – authentiek dierenleed
vietnam – same same, but different
vietnam e.a. – offline daten 2.0
–
reis je met me mee?
–