reisavontuur in bangladesh & india – 2005
Als ik één land moet noemen waar ik eigenlijk zo snel mogelijk weer weg wilde, dan is dat Bangladesh. De bureaucratie, het verkeer, de extreme hoeveelheid mensen, maar vooral de mate waarin die mensen je aanstaren en aan je lip blijven plakken: alles zorgt ervoor dat ontspannen en zelfs ademhalen bijna niet mogelijk is. Na een week reizen in Bangladesh voelt het alsof ik wereldberoemd ben en wil ik maar één ding doen: vluchten.
behoefte aan rust
Op het moment dat ik besluit om naar Bangladesh te gaan, heb ik eigenlijk enorme behoefte aan rust. Ik ben op dat moment in Calcutta, een stad met miljoenen inwoners. Rust ga ik hier zeker niet krijgen, realiseer ik me al snel – ook al is Calcutta minder hysterisch dan steden als Delhi en Mumbai en minder heftig dan plekken als Varanasi, waar de lijken in het water liggen en je continu voor je sokken gereden wordt. Punt is dat ik gewoon zin heb in strand; een idyllisch plaatje en ‘ease of mind’. En dat gaat hier niet gebeuren, hoe leuk Calcutta als stad ook is. Als ik tijdens het eten op de muur een mooie foto van het strand van Cox Bazar zie hangen, een kustplaatsje in Bangladesh, gaat er opeens een lampje branden. Daar moet ik naartoe!
Een bezoek aan Bangladesh begint met het verkrijgen van een visum. Om die te regelen, moet je om zeven uur ‘s ochtends bij de ambassade van Bangladesh zijn – aldus de meneer die mij een busticket wil verkopen naar Dhaka, de hoofdstad van Bangladesh. En dus staan mijn vriend en ik de volgende dag braaf om zes uur op, om op tijd te zijn bij de ambassade. In de tussenliggende uren weet ik mijn vriend Arjan te overtuigen van de noodzaak om naar Bangladesh te gaan. Hij is een week eerder naar India gekomen om mij op te zoeken en staat niet direct te springen, maar geeft me gelukkig het voordeel van de twijfel. De dag begint echter niet ideaal: de watervoorziening in Calcutta is afgesloten – wat betekent dat een douche of kop koffie uitgesloten zijn en we cold turkey wakker moeten worden.
geitje offeren
Eenmaal bij de ambassade, blijkt die pas om negen uur open te gaan. Zul je altijd zien. Om de tijd te doden, bezoeken we de Khali tempel – waar iedere morgen een geit wordt geofferd voor de bloeddorstige god Khali. Er hangt een aparte, mystieke sfeer en er lopen – zeker gezien het vroege tijdstip – al veel mensen rond. Net wanneer we de geit zien arriveren moeten we er echter vandoor om ons visum te regelen. Het arme dier is netjes aangelijnd, alsof hij wordt uitgelaten, en duidelijk onbewust van het feit dat zijn levenseinde nabij is. Misschien is het maar goed dat ik op dat moment weg moet en daar dus geen toeschouwer van hoef te zijn.
Eenmaal terug bij de ambassade, blijkt de toeristenbalie pas om half tien open te gaan. Ook blijkt het aanvragen van een visum veertig euro en drie pasfoto’s te kosten – die we natuurlijk niet mee gebracht hebben. Ook hebben we kopieën van ons paspoort nodig, die we komend half uur ergens moeten laten maken. Het schiet allemaal lekker op zo. De ‘ambassade’ is bovendien één grote puinhoop en zou deze chique naam eigenlijk niet mogen dragen. Er is slechts één balie, waarop de ‘dossiers’ op elkaar gesmeten liggen.
valentijnsdag indian style
De bureaus in de ambassade zien er niet veel beter uit en als klap op de vuurpijl stinkt de wachtruimte naar poep en urine. Nadat we pasfoto’s hebben laten maken bij de ‘fotograaf’, kopieën hebben gemaakt van ons paspoort en de benodigde zaken hebben ingevuld, is het werk klaar. We kunnen gaan en worden om vijf uur ’s middags terug verwacht. In de tussentijd gaan we terug naar ons hostel in Sudder Street Area om te douchen (het water doet het weer!), te ontbijten en te chillen. De wijk waar we verblijven is een beetje kneuterig, maar heeft tegelijkertijd alles wat je ook maar mogelijkerwijs nodig zou kunnen hebben – en is daarmee de perfecte buurt. Calcutta is duidelijk leuker dan verwacht.
Het is vandaag Valentijnsdag. In de rest van de stad merk je daar niets van, maar bij de rivier zien we tientallen stelletjes heel dichtbij elkaar zitten, bijna zoenend zonder enige privacy. Een unicum in India, wat blijkbaar alleen op deze dag mag. Jongeren wonen veelal nog bij hun ouders en intiem zijn in het openbaar is hier echt not done – en dus heeft men nooit de kans om écht samen te zijn, behalve op Valentijnsdag. Blijkbaar leent het park zich daar goed voor, want zo ongeveer alle ongetrouwde stelletjes van Calcutta zitten vandaag in hetzelfde park, op een halve meter afstand van elkaar.
nog meer wachten
Om vijf uur ’s middags zijn we terug bij de ambassade. Helaas laat ons visum nog op zich wachten. Dat wil zeggen: het visum is nog niet gereed en het is volledig onduidelijk hoe laat dat wel het geval is. Op zich is deze werkwijze niets nieuws: dingen worden hier pas geregeld als je super assertief (lees: boos) bent en op het punt van schelden staat. Pak je dingen op een vriendelijke manier aan, dan is de kans gering dat er überhaupt iemand iets voor je gaat doen – in tegenstelling tot hoe het in Nederland werkt. India haalt op dat vlak echt het slechtste in een mens naar boven, tenzij je bereid bent om te wachten tot je een ons weegt – en er dan achter komt dat iets alsnog niet geregeld is en je wéér een ander formulier moet invullen, op een ander moment moet terugkomen of in een andere rij moet gaan staan. Enorm vermoeiend.
Ik herinner me opeens weer de verhalen van twee Engelse leraren, die lesgaven op een Indiase school en gefrustreerd waren omdat de kinderen niet naar hen wilden luisteren – totdat ze geslagen werden. Wat bleek? Normale straffen werkten bij hen niet meer, pas bij fysieke pijn gingen de kinderen overstag. Heel triest. Godzijdank is schelden in dit geval niet nodig: met een enorme hoeveelheid wachten en (dus) eindeloos geduld lukt het ons om uiteindelijk het benodigde visum te krijgen.
frustratie
Daarbij wordt wel gelijk de opmerking geplaatst dat het niet mogelijk is om Bangladesh verlaten op een andere grenspost dan waar je het land binnen bent gekomen. Dat laatste is echter juist de primaire reden voor ons om naar Bangladesh te gaan: we willen er aan de kant van Calcutta in en aan de noordkant van India weer uit. Dat blijkt dus niet te kunnen. Of toch wel, zo blijkt na het stellen van een aantal gerichte vragen, doorvragen, nog meer doorvragen, checkvragen stellen en uiteindelijk schreeuwen naar de man achter de balie. Pas nadat ik hem bijna door het loket wil trekken van frustratie komt er eindelijk een duidelijk antwoord op mijn vraag: het kan, maar je hebt daarvoor een ‘change of route’-permit nodig, te verkrijgen bij het immigratiekantoor in Dhaka, de hoofdstad van Bangladesh. Ongelooflijk, hoeveel moeite het kost om de waarheid naar boven te krijgen.
Onze volgende stap is het boeken van een busticket naar Dhaka. Frustratie alom ook dit keer. Je wordt uiteindelijk gewoon bedonderd waar je bij staat en kunt er niets aan doen. Zelfs als we onze frustraties eruit gooien, lost dat niets op. Zo hebben we nog steeds de slechtste stoelen in de bus en vertrekt de bus van een totaal andere plek dan van tevoren beloofd. Maar we hebben wel een ticket naar Dhaka en dat is goed nieuws.
gesmeerde grensovergang
De volgende morgen moeten we extreem vroeg op, om om half zeven de bus naar Dhaka te halen én voor die tijd op de plaats van vertrek te komen. We redden het gelukkig en zowaar staan er twee bussen klaar voor vertrek. Eén mooie en één met deuken, gebroken ramen en ranzige kussens. Uiteraard is de tweede bus voor ons. Eenmaal in de bus, is het echter prima uit te houden. Door lekker uit ‘t raam te turen, een beetje te babbelen met elkaar, wat te lezen, chai te drinken en muziekjes te luisteren – al is het maar om de keiharde Indiase shiva-muziek niet te hoeven horen.
De grensovergang met Bangladesh gaat gesmeerd, doordat we de enige drie toeristen in de bus zijn en iemand hebben die speciaal voor ons de douanezaken regelt. We worden overal gelijk doorheen geloodst, hoeven ‘maar’ vier keer alle formulieren in te vullen en zijn binnen no-time klaar. Hoe weinig toeristen hier komen, blijkt wel op het schoolbord, waar met turfjes wordt bijgehouden hoeveel buitenlanders Bangladesh in en uit gaan. Vandaag zijn wij nummer vier en vijf; gisteren waren het er maar twee.
omsingeld
Dat we als westerlingen opvallen, blijkt wel als ik onderweg heel nodig moet plassen en onze buschauffeur stopt om een toilet voor me te regelen. Dat is nog niet zo gemakkelijk als dat het lijkt, want mensen doen hun behoeften hier gewoon op straat of in de bosjes. Het duurt dan ook even voordat er een toilet gevonden is en eenmaal daar, vindt de chauffeur het te vies om mij er te laten plassen. Geen idee hoe het er daar uit ziet, maar de wc die vervol-gens wél wordt goedgekeurd is zo ranzig dat ik mijn neus maar dicht houd tot ik buiten sta.
Eenmaal buiten, realiseer ik me dat zich in de tussentijd – maximaal een minuut tijd – minstens vijftig meisjes van de school verzameld hebben. Ze kijken me vol ongeloof aan en omsingelen me als ik probeer weg te lopen. Ze hebben duidelijk nog nooit in hun leven een westers meisje gezien. Bangladesh is het meest dichtbevolkte land ter wereld en dat merk je zelfs op dit soort momenten. Na mijn wc-avontuur kunnen we weer verder. We nemen daarbij onder andere een boot naar de overkant van de rivier; heel typisch voor dit land, dat voor een groot deel uit rivieren bestaat. Er gaat dan ook geen busrit voorbij, zonder ook een boot te nemen. In dit geval is dat geen straf. Terwijl we op de boot staan, zien we de zon onder gaan tegen de golfplaten daken van de ontelbare huizen langs de rivier. Ze zien er zo gammel uit, dat ze bij de minste overstroming weggesleurd zullen worden. Waarschijnlijk is dat al zo vaak gebeurd, dat ze de moeite niet meer nemen om echt iets van hun onderkomen te maken.
Eenmaal in Dhaka, proberen we een auto-riksja naar ons hotel te regelen. Onze hotelopties zijn beperkt, aangezien de meeste hotels geen buitenlanders accepteren. Doen ze dat wél, dan vaak alleen mannen en dus geen vrouwen. Welkom in Bangladesh – not. Het verschil in mentaliteit richting mannen en vrouwen merken we allebei onmiddellijk. Mannen stellen zich alleen aan Arjan voor en praten alleen met hem. Ze kijken mij in veel gevallen alleen maar aan alsof ze veel te lang geen seks hebben gehad en denken dat bij mij te gaan krijgen – ook al vertellen we tegen iedereen dat we getrouwd zijn. Voor de geile blikken van mannen lijkt dat laatste weinig uit te maken.
honderd kijkers
Het vinden van de juiste weg naar het zojuist door ons uitgekozen hotel is ook geen gemakkelijke opgave. Niemand spreekt hier namelijk Engels – in tegenstelling tot India, een voormalig Britse kolonie waar de Engelse taal gemeengoed geworden is van heel veel locals. Hier in Bangladesh is dat zeker niet het geval. De weinige Bengalen die wél Engels spreken, komen niet heel veel verder dan alleen ‘yes’ en ‘no’. Zij weten dan ook totaal niet wat je bedoelt als je een hotelnaam noemt en kunnen al helemaal niet vertellen waar het ligt. De meeste tijd moeten we riksja-chauffeurs dan ook zelf loodsen naar de plaatsen waar we heen willen. Best een opgave, aangezien we ons in een vreemde stad bevinden, waarin borden alleen in het Bengaals zijn geschreven – een soort Hindi-achtig schrift, niet te volgen voor een leek.
Eenmaal in het hotel, ben ik dan ook helemaal kapot. Van alle indrukken, het verkeer, de mensen en de moeite die het kost om je verstaanbaar te maken. Of eigenlijk vooral dénkt te maken, want in veel gevallen komen we er uiteindelijk achter dat men er geen woord van begrepen heeft. Na een koude douche, voel ik me echter een stuk beter en ben ik wel weer klaar om de straat op te gaan. Ik hoef gelukkig op straat niet per se een hoofddoek om; gezien de drukkende hitte van Bangladesh laat ik die dan ook liever thuis. Eenmaal op straat, krijgen Arjan en ik zonder echte aanleiding ruzie – waarschijnlijk gewoon door de mensenmassa’s en de drukte, die enorm op onze zenuwen werken. Met zo’n honderd geïnteresseerde kijkers naast ons én mijn ondergeschikte positie als vrouw, voelt het echter heel a-relaxed om ruzie te maken op straat. En dus maken we het uiteindelijk toch maar goed.
eindeloos staren
Het is inmiddels etenstijd – en dus nemen we een auto-riksja naar een leuk restaurant dat ik heb opgezocht. Helaas dwalen we meer dan een uur rond om het te vinden, zonder resultaat. De taxichauffeur dropt ons uiteindelijk bij de Rotary Club, waar hij zelf lid van is. Dhaka heeft blijkbaar ook een kosmopolitische kant en beschikt over een flink aantal westers georiënteerde, upper class restaurants. Normaal is dat totaal niet mijn ding, maar op dit moment snak ik ernaar. Helaas zijn vandaag vrijwel alle restaurants dicht omdat het land in staking is – en zo ook dat van de Rotary Club. Hebben wij weer.
Overigens blijkt dat staken eerder regel dan uitzondering te zijn. De vakbonden hier profileren zich heel sterk , waardoor iedereen om ‘t minste of geringste in staking gaat. En dan ligt alles dus plat. Eén van de voordelen van een islamitisch land is dat er altijd een shoarmazaak te vinden is die wél open. De TL-verlichte en hyper-moderne zaak is weliswaar verre van gezellig, maar honger hoeven we vanavond gelukkig niet te lijden. Over aandacht hebben we ook al niet te klagen: alle vijf de obers (best veel gezien de oppervlakte van het zaakje) staan geheel tot onze beschikking en staren ons net zolang aan tot we afrekenen – en de zaak dicht kan.
maybe yes, mabe no
Door de staking van de dag ervoor, is het op de weg relatief rustig. Daardoor realiseren we ons pas de volgende morgen dat deze stad bijna onmogelijk is om doorheen te komen. We moeten vandaag naar het immigratiekantoor om onze ‘change of route’-permit te regelen. En dat duurt lang, heel lang. Eenmaal daar, duurt het nog langer voordat we aan de beurt zijn en worden we (zoals in India ook altijd het geval was) van het kastje naar de muur gestuurd. We moeten continu formulieren invullen, kopieën maken, in rijen staan en weer in andere rijen staan. De grote baas verzekert ons dat het in een uurtje klaar kan zijn. Als eenmaal alles ingevuld is, blijkt de baas echter verdwenen te zijn en horen we dat het in plaats van één uur maar liefst 72 uur gaat duren. Business as usual dus.
Godzijdank hebben we inmiddels besloten om een paar dagen naar het strand in het zuidoosten van Bangladesh te gaan, zodat we waarschijnlijk toch over 72 uur weer in Dhaka zijn. Maar liever willen we het vandaag gewoon geregeld hebben. Zeker omdat niets hier is wat het lijkt óf wat mensen zeggen. De waarheid kan hier elke tien minuten totaal anders zijn – en dus kunnen we maar beter zorgen dat we ons visum nu regelen. Dat lukt helaas niet. Na een overmatig assertief (lees: bijna agressief) optreden van onze kant, mogen we echter proberen om die middag terug te komen. Of het benodigde document dan ook klaar ligt, is natuurlijk de vraag. Maybe yes, mabe no.
lastig communiceren
In de tussentijd gaan we naar de oude wijk van Dhaka, het mooie deel van de stad. We hebben niet veel tijd, maar op het kaartje lijken veel dingen makkelijk te vinden en dichtbij elkaar te liggen. Dat blijkt in werkelijkheid uiteraard niet het geval te zijn. Zo duurt het eeuwen voordat we de belangrijkste ‘must sees’ vinden, onder andere door de (voor locals onduidelijke) manier waarop we namen van gebouwen en moskeeën uitspreken. Zelfs met een fietsriksja zijn de meest bekende gebouwen van Dhaka vrijwel onmogelijk te vinden. In het begin is dat wellicht nog grappig; daarna is het vooral zwaar vermoeiend.
We realiseren ons opeens hoe moeilijk het is om te reizen in een land waar we de taal niet spreken. In vrijwel alle landen waar ik ooit gereisd heb, sprak men op zijn minst een beetje Engels, Spaans of Frans – en kwam je er altijd wel uit, desnoods met een woordenboek of handen- en voetenwerk. Helaas werkt dat hier toch echt anders. Zoals een Bengaal de dag erna opmerkt: “Toeristen zouden Bengaals moeten leren voordat ze hier naartoe komen!” Geen wonder dat er hier vrijwel geen toeristen zijn.
claustrofobisch
Ondertussen zijn we nog altijd staar-, aanraak- en achtervolgmateriaal voor veel locals. Ik voel me er inmiddels benauwd en claustrofobisch door en heb een dringende behoefte aan helemaal niemand om me heen. Maar het verkeer in Dhaka wordt alleen maar erger en als we terug willen naar het immigratiekantoor aan de andere kant van de stad, blijkt dat er geen autoriksja’s rijden in het oude deel van Dhaka. We hebben er in onze tijdsplanning geen rekening mee gehouden dat het verkeer in dit deel van Dhaka nog honderd keer erger is dan in het nieuwe deel van de stad, waar we tot nu toe vooral zijn geweest. Het verkeer is hier één grote file, erger dan de files van Delhi, Mumbay en Calcutta bij elkaar. De enorme brij van auto’s, fietsriksja’s, autoriksja’s, paarden, koeien, vrachtauto’s en al het andere dat wielen of voeten heeft, is niet om door te komen.
We besluiten daarom naar een grote weg te lopen, zodat we daar alsnog een autoriksja kunnen pakken. Door een gebrek aan voetpaden en overvloed aan vervoersmiddelen op de weg is dat echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het duurt dan ook een half uur voordat we eindelijk op de grote weg zijn en een autoriksja kunnen nemen naar de ambassade. Eenmaal in de autoriksja blijken we bij elk kruispunt compleet vast te staan. Het feit dat er tijdsdruk op het geheel staat, maakt het er niet beter op. We moeten namelijk vóór sluitingstijd bij het immigratiekantoor zijn. Op deze manier gaan we dat echter niet redden. We beseffen dat we uiteindelijk beter hadden kunnen gaan lopen, maar ook dat is nu geen optie meer: het is nog altijd tien kilometer tot de plek van bestemming en lopend zijn we te lang onderweg om op tijd te komen.
zin in alcohol
Als we uiteindelijk bij het immigratiekantoor arriveren, is het kwart over vier – een kwartier na sluitingstijd. Zoals elke keer sinds we in Bangladesh zijn, vraagt de Bengaalse taxichauffeur achteraf meer geld dan afgesproken – een groot verschil met taxichauffeurs in India, waarbij afspraak ook echt afspraak is. Terwijl Arjan met de chauffeur onderhandelt, storm ik de trap op en het gebouw binnen – dat gelukkig nog open is. Eenmaal binnen, wacht me een enorme rij met mensen die net als wij wachten op hun visum. Nooit eerder was ik zo blij om een enorme rij te zien: het betekent immers dat we op tijd zijn en de balie nog niet dicht is! Eenmaal aan de beurt, moeten we eerst nog drie keer dezelfde formulieren invullen als vanmorgen. Daarvan moet er één ook nog over omdat het formulier met groene in plaats van blauwe pen is ingevuld. Maar dan is het ook echt klaar. We hebben ons paspoort met de benodigde ‘change of route permit’! We kunnen het nauwelijks geloven.
Eenmaal buiten met onze paspoorten, willen we nog maar één ding: chillen. Het liefst met een groot glas bier, maar dat is in dit islamitische land niet te krijgen. Het beste alternatief is een groot glas thee, met een nog groter stuk chocola. Op weg naar de wijk met restaurantjes ligt echter een prachtige moskee, die normaal gesproken heel ver van alles af ligt. En dus stappen we onderweg even uit, om door een local naar de moskee te worden geloodst. Aangezien we niet naar binnen mogen, stelt hij voor om een klein muurtje op te klimmen, zodat ik foto’s kan maken.
boze mannen
Eenmaal op het muurtje, komt er echter onmiddellijk een heel boze man aanlopen, om te vertellen dat dat niet mag. Ik hoor de goede man echter oprecht niet en blijf uiteraard staan – waarna de man achter Arjan aangaat. Eenmaal terug op de grond, heb ik dan ook niet alleen gelazer met de moskeegangers, maar ook met Arjan. Ik ben me echter van geen kwaad bewust en heb geen enkele behoefte aan gezeur meer. Dit is typisch zo’n dag die je zo snel mogelijk wilt vergeten.
Maar juist wanneer je denkt dat het universum tegen je is, besluit hetzelfde universum om weer mee te werken. Zo is het café waar we de avond ervoor nog naar op zoek waren vandaag wél open. En dus zitten we even later aan een sandwich met een kop écht lekkere koffie – en komen daarmee langzaamaan tot rust. Tegelijkertijd komen we in gesprek met twee aardige Bengalezen, die er westers uitzien en (best of all) goed Engels blijken te spreken. Ze hebben de hele wereld bereisd en zitten boordevol leuke verhalen.
kosmopolitisch
Eén van hen blijkt mede-eigenaar te zijn van de grootste voetbalclub in Dhaka en neemt ons mee voor een bezoekje. In mijn hoofd heb ik er een soort Ajax (en dus een groots stadion) bij bedacht, maar bij aankomst blijkt de voetbalclub tevens de club voor de tafeltennis-, hockey- en tennissport van Dhaka te zijn. Alles in één dus. Lekker efficiënt in ieder geval. Dit deel van Dhaka, dat we niet hebben gezien, blijkt – in tegenstelling tot de rest van de stad – heel kosmopolitisch en mooi te zijn, en veel minder full-on dan de oude stad. Net als zoveel steden, blijkt Dhaka daarmee totaal verschillende kanten te hebben. Voor nu ben ik heel blij met deze kant. Even geen drukte en starende blikken meer.
Omdat onze bus naar het strand van Cox Bazar die avond vertrekt, nemen we bijtijds een taxi terug naar ons hotel. We denken ruim voldoende tijd te hebben voor de paar kilometer die we daarvoor nodig hebben, maar vergissen ons wederom. Het verkeer is nog altijd insane en daarnaast heeft onze taxichauffeur geen idee waar ons hotel ligt. Al onze pogingen om hem dat duidelijk te maken mislukken – ondanks het feit dat de straat waar ons hotel ligt luid en duidelijk is aangegeven op alle plattegronden en straatborden. Onze straat is zo ongeveer als vragen naar het Leidseplein in Amsterdam. Maar blijkbaar niet voor onze taxichauffeur.
lucky day
We besluiten al snel om dan maar zelf de weg te vragen aan locals. Er is echter niemand die Engels spreekt – en dus verloopt ook dat proces moeizaam. Maar uiteindelijk zijn er dan toch twee mensen die ons begrijpen én de goede kant op wijzen. Tegen de tijd dat we bij het busstation arriveren, is het eigenlijk al ruim na vertrektijd. Onze bus staat er echter gelukkig nog: it must be our lucky day. Het is echter ongelooflijk hoeveel stress het geeft om hier ergens op een vaste tijd te zijn. Deze stad haalt daardoor tot dusver alles in mij naar boven wat ik nou juist zo dringend wil vermijden. Een metro zou hier zoveel kunnen oplossen. Maar of dat er ooit komt betwijfel ik.
Eenmaal in de bus, is het tijd voor onze eerste analyse van Bangladesh. Die is duidelijk: als je hier ontspannen wilt reizen, moet je de grote stad vermijden en vooral geen deadlines hebben of op vaste tijden iets moeten. Reizen met wat meer speed, betekent hier namelijk heel veel stress. En daarnaast: veel mensen om je heen hebben is leuk, maar niet als het continu is. Zeker niet als mensen je omsingelen, je voeten kussen, handtekeningen vragen, constant met je op de foto willen, uren naar je zitten te staren en je continu aan willen raken – en vervolgens niet reageren wanneer je hen aardig vraagt om je heel even alleen te laten. Sterker nog: in plaats daarvan halen ze al hun vriendjes, om met zijn allen naar je te komen kijken.
beroemd zijn
Zelfs in de bus is het niet anders. We worden door vrijwel iedereen in gebrekkig Engels gevraagd ‘what country from’ en ‘what’s our good name’. Allemaal super leuk en lief bedoeld, maar niet als het continu doorgaat. En niet van zo dichtbij. Bangladesh komt het dichtst bij het gevoel van beroemd zijn. En een beroemdheid zijn, is wat mij betreft minder leuk dan gedacht. De eerste dertig keer aangesproken worden is nog geinig, de volgende vijftig keer is al minder leuk en de honderden keren erna zeg ik maar gewoon dat we uit Timboektoe komen.
En dan nog is het antwoord ‘nice!’ en zeggen ze ‘thank you!’, omdat je zo vriendelijk bent geweest om iets tegen hen te zeggen. En dan voel ik me vervolgens weer lullig, omdat ik niet gewoon heb gezegd dat ik Karin heet en uit Nederland kom, een land in Europa. De mensen zijn hier gewoon heel lief, maar ook enorm nieuwsgierig en assertief aangelegd – veel meer nog dan in India. Onze komst is voor hen echt een happening, ook al valt dat lastig te begrijpen voor ons.
bengaalse versie van salou
Gelukkig rijdt de bus elke minuut verder van de stad af en komen we steeds dichterbij het magische strand dat ik op de plaatjes heb gezien. Die nacht droom ik over hangmatten en kokosnoten. Als we de volgende morgen (drie uur later dan gepland) arriveren in Cox Bazaar denk ik maar één ding: kom maar op met die turquoise zee! Al snel na aankomst, blijkt Cox Bazaar echter een soort Bengalese versie van het Spaanse Salou te zijn. Dat betekent een schreeuwerige drukte, met net iets teveel mensen en neon-licht. In Bangladesh komen daar ook nog ontelbaar veel schreeuwende marktmannetjes en honderden (zo niet duizenden) riksja’s bij, die je gek maken met hun gerinkel. Ter compensatie zoeken we een hotel uit met een warme douche – een luxe en zeker geen vanzelfsprekendheid hier – en een zwembad op het dak. Heaven!
In plaats van het zwembad in te springen, moeten we echter op zoek naar een bank, om onze hotelkamer contant af te kunnen rekenen. Aan elektronisch bankieren doet men hier namelijk niet. We lopen een uur rond in het (wederom) veel te drukke verkeer en vinden maar liefst vier banken. Geen van allen heeft echter een geldautomaat, noch accepteert men travellers cheques of Indiase Rupees, om te ruilen voor Bengaals geld. De vijfde bank die we vinden, is weliswaar bereid om tegen een extreem lage koers – dertig procent lager dan de koerswaarde – Indiase Rupees in te wisselen voor Taka’s, de Bengalese valuta. Die liggen echter in het hotel en we hebben eigenlijk geen zin om hiervoor terug te moeten naar het hotel. We checken eerst of we geld kunnen wisselen in een modern hotel dat we tegenkomen, maar ook die accepteert geen travellers cheques of Indiase Rupees. Wél accepteert men US dollars, maar geen euro’s – waarvan we er nog wat bij ons hebben. Mensen maken het je hier allesbehalve makkelijk.
bankenstress
We zijn het inmiddels meer dan zat om te leuren met een pinpas en travellers cheques. Met de paar Bengalese Taka’s die we nog hebben, besluiten we te gaan eten en drinken op het strand. De riksja die we nemen brengt ons gelukkig zonder moeite naar een super leuk strandtentje. Wat een verademing na al het cement en alle hoogbouw. Ondanks onze geld-issue, genieten we met volle teugen van onze chicken massala en cola – alcohol is ook hier helaas niet te krijgen. Het strand is aan deze kant van Cox Bazaar heel mooi: groot en breed, met maar weinig mensen erop. We zien een westers meisje, dat hier al twee weken blijkt te zitten. Wij zijn de eerste westerlingen die ze in al die tijd ziet.
starende jongeren
We vallen na het eten in slaap op het strand en proberen ons niet te storen aan de starende jongeren die ons telkens aanspreken. Van een local horen we dat er elke dag ’s morgens vroeg minibusjes naar Teknaf gaan, een smokkeldorpje vlakbij de grens met Birma. Vanaf daar gaat er een boot naar het eiland Saint Martin, het enige koraaleiland van Bangladesh. We besluiten het erop te wagen en morgen naar Sint Maarten te gaan – Bengalese style. De kans is groot dat we daar vinden wat we zoeken: een hagelwit strand en relaxte vibe. Hier gaan we dat toch uiteindelijk niet vinden.
Om naar Saint Martin te kunnen, moeten we echter eerst alsnog geld regelen. De broer van de eigenaar van de strandtent denkt dat op de zwarte (vis)markt te kunnen doen, door Indiase Rupees te wisselen. De wisselkoers die men daar hanteert is echter zo absurd, dat we ons bedenken en toch maar terug gaan naar de bank waar we eerder al waren – ook al ligt de wisselkoers die zij aanbieden dertig procent onder de marktwaarde.
geld issues
Bij de bank blijkt echter ook die eerder afgesproken koers niet gegeven te kunnen worden. De bank blijkt haar geld namelijk óók te wisselen bij de vismarkt – en dus krijgen we uiteindelijk de slechtste koers aller tijden. We hebben echter geen keuze. En hoe slecht de koers ook is, met een pak lokaal geld in onze handen voelt het een stuk beter dan zonder. We hebben nog net een uurtje voordat de zon onder gaat – en spenderen die op het dak van ons hotel, bij het zwembad. We horen weliswaar overal om ons heen getuter van de straat onder ons, maar dat mag de pret niet drukken. Wat een luxe.
De volgende morgen staan we vroeg op, om met zonsopgang de minibus naar Teknaf te nemen en vanaf daar een bootje naar Saint Martin te pakken. We hebben mazzel: er staat net een minibus voor ons hotel te wachten wanneer we de deur uit lopen. Teknaf blijkt zoals verwacht maar twee uur rijden te zijn, maar door alle hobbels in de weg is het geen smooth ride zoals ik hoop. Helaas is in Teknaf van het verwachte smokkelparadijs niets te merken. Ik ben überhaupt benieuwd hoe men de smokkelwaar Myanmar in krijgt, want in de rivier tussen Bangladesh en Myanmar liggen veel mijnen. Na een uur rondstruinen, realiseren we ons dat Teknaf niets meer is dan een nietszeggend dorp aan de grens met Myanmar, dat stinkt naar poep en ranzig vlees dat te lang in de zon heeft gehangen. En dan blijkt ook nog dat de directe boot naar Saint Martin al is vertrokken. Gelukkig lukt het met de mensen om ons heen om gezamenlijk een klein bootje te huren en daarmee alsnog te gaan.
bounty beach – of toch niet?
We denken gelijk te vertrekken, maar dat blijkt ijdele hoop. Pas als het bootje tot de nok toe (en verder) gevuld is met mensen, kunnen we gaan. Op de boot bevinden zich heel veel Bengalezen, die overduidelijk uit totaal verschillende klassen afkomstig zijn. De middle & upper class stoort zich daarbij zichtbaar aan het rauw-dauw-volk dat zich uiteindelijk ook op ons bootje bevindt, luid zingend en zichtbaar dronken. Na een paar uur op het bootje zijn we er eigenlijk allemaal wel klaar mee. Het is inmiddels één uur ’s middags en we zijn er nog altijd niet. Wanneer we een half uur later alsnog arriveren, blijkt de enige boot terug naar Teknaf al om drie uur ‘s middags te gaan. We weten de vertrektijd te rekken naar half vier, maar dan moeten we ook echt terug zijn bij de boot. We realiseren ons direct wat dat betekent, namelijk dat we vandaag vrijwel de hele dag onderweg zijn om slechts twee uurtjes op een bounty beach te kunnen zitten.
Gelukkig blijkt Saint Martin net zo mooi te zijn als op de plaatjes, met een azuurblauwe en kraakhelder zee en prachtige zandstranden. Ik ben mijn lange rok en shirt met lange mouwen inmiddels echt zat. Het is bloedheet en dus besluit ik met kleren en al een dip in het water te nemen. De paar minuten in het water met zijn tweeën zijn heerlijk. De strandwandeling erna is een ander verhaal. We krijgen al snel een stoet mensen achter ons aan die ons aanstaart, aanraakt, roept, aandacht vraagt en (daarom?) zand naar ons gooit. Dit was nou net waar we niet op zaten te wachten.
wat nu?
We besluiten dat Bangladesh het gewoon niet voor ons is en we eigenlijk maar één ding willen: terug naar India. Een deel van mij wil – tegen beter weten in – in Bangladesh blijven, omdat we hier nog maar zo kort zijn en zoveel moeite hebben moeten doen om hier te komen. Een ander (en groter) deel van me wil echter zo snel mogelijk weg uit dit moeizame land en terug naar het (in onze ogen) ontsannen India – ook al heb je daar geen stranden in de buurt en is een tropisch eiland als dat van Saint Martin echt geen optie.
Terug in de haven, kunnen we de mensen uit ons bootje echter niet meer vinden. Omdat alle andere boten al vertrekken, kiezen we eieren voor ons geld en nemen de eerstvolgende boot die vertrekt terug naar Teknaf. Gelukkig is het bootje vrijwel leeg – en dus is de rit terug heel ontspannen. Terwijl Arjan slaapt, lees ik in de neergaande zon lekker een boekje. Hoe fijn is het om even geen hordes mensen om ons heen te hebben! Uiteraard zijn er altijd wel een paar kerels die hun ogen op mijn lijf hebben gebrand, maar dat doet me gelukkig weinig meer. En met mijn lange kleding aan valt er hoe dan ook weinig te zien.
eindeloos gezeur
Eenmaal in Teknaf, begint het gezeur echter weer. De boot wil – in tegenstelling tot wat we hadden afgesproken – fors geld zien. Vlak daarna komen we erachter, dat deze boot niet naar dezelfde haven is gevaren als die waaruit we vanmorgen zijn vertrokken. Onze hoop op een snelle terugrit naar Cox Bazaar is daarmee verdwenen. De enige optie is een bus naar Teknaf-centrum te nemen en vanaf daar een lokale bus naar Cox Bazaar te nemen – die er ongetwijfeld eeuwen over gaat doen. Eenmaal in de bus naar het centrum van Teknaf, zie ik opeens een minibus langskomen die even verderop stopt. Tegelijkertijd stopt onze eigen bus om meer mensen in te laden. Dit is wellicht onze kans om van bus te wisselen! In een reflex rennen we de bus uit en houden de minivan aan. Het blijkt ons clubje mensen van die dag te zijn, met dezelfde chauffeur als vanmorgen. Toeval bestaat niet.
Hierdoor komen we gelukkig een paar uur later al aan in Cox Bazaar, waar we uitgebreid douchen en bij het zwembad wat eten. Gelukkig lukt het ons daarmee alsnog om te ontspannen. Jammer dat dat alleen lijkt te kunnen in een omgeving waar geen locals zijn. We besluiten die nacht de bus terug naar Dhaka te nemen, zodat we dat niet overdag hoeven te doen. Het is nu eenmaal zonde om overdag te reizen en daarmee een hele dag weg te gooien; slapen kunnen we inmiddels gelukkig heel goed in treinen en bussen. We pakken na een paar ontspannen uren onze rugzak en lopen naar het station toe. Ik kijk bijna uit naar deze nacht in de bus, omdat het ons dichterbij India brengt. Ontspannen in alle rust gaat ons daar ongetwijfeld lukken, ook al is het zonder strand.
urenlang stilstaan
Zoals elke keer valt ook dit keer het vervoer tegen. De afstand die we afleggen is telkens niet groot, maar de bus kan niet hard en het duurt daardoor gewoon lang om van A naar B te komen. Dat ondervinden we ook deze nacht weer de hard way. Zo staan we urenlang stil vanwege een file en het nemen van een sluiproute om aan die file te ontsnappen. De uren erna wachten we op een pontje, dat per keer maximaal drie bussen kan vervoeren terwijl er voor ons ruim honderd bussen staan te wachten. Wanneer het ’s morgens licht wordt, hebben we nog maar zestig kilometer afgelegd. De rest van de rit moet dus nog gebeuren, terwijl we een uur geleden volgens het tijdschema al in Dhaka hadden moeten arriveren. Geduld is een hele schone zaak, zeker in combinatie met mijn ongeduldige karakter.
Wanneer ik eenmaal geaccepteerd heb dat de rit nog zeker vier uur gaat duren, probeer ik de tijd te gebruiken om te ontspannen. Godzijdank hebben we geen aansluiting in Dhaka die we hoeven te halen. Stress hebben we dus niet – en dat is al heel wat hier in Bangladesh. Eenmaal in Dhaka, is het avond in plaats van ochtend. Het enige dat we nog willen, is een glas cola en rust aan ons hoofd. Om dat laatste te garanderen, zit er niets anders op dan een busticket te kopen naar het noorden van Bangladesh. Hoe eerder we terug in India zijn, hoe beter. En dus besluiten we geen hotel meer te zoeken in Dhaka, maar in plaats daarvan vannacht door te reizen. Net als de vorige keren kost het ons immens veel tijd om naar het busstation van Dhaka te komen, ook al hebben we het adres ervan op papier. Zelfs met een Bengaals briefje in de hand, weet geen enkele riksja waar we precies naartoe willen en hoe hij daar moet komen.
westers walhalla
We passeren onderweg een westers uitziend hotel, dat eigenlijk veel te duur is maar voor nu perfect aanvoelt: het Sheraton Hotel. We besluiten de tijd die we nog hebben in Dhaka hier door te brengen. Eenmaal binnen is er een oase van rust, met mensen die Engels spreken, rustige muziek op de achtergrond en vooral geen starende blikken. Dat laatste is bijzonder, omdat we eruit zien als een stel zwervers. Met onze gore backpacks, klitten in onze haren, ranzige kleren (en dito geur vanuit de bus, waarin we zolang gezeten hebben), voelen we ons bijna mensonwaardig – zeker nu we in zo’n mooi hotel staan. We droppen onze backpacks, die eerst door de scanner moeten voordat ze gestald kunnen worden. We frissen ons op en kleden ons om in de toiletten, waar we voor het eerst sinds twee maanden toiletpapier zien hangen. Wat een westerse luxe.
Met schone kleren aan, mijn rug rechtop en een shawl om mijn hoofd, loop ik even later het toilet weer uit. Ik voel me weer een beetje mens. We planten onszelf naast het zwembad, met een Coca-Cola in onze hand. De prijzen zijn hier ruim tien keer zo hoog als in een normaal restaurant, maar we hebben het er vandaag graag voor over. Rust krijgen heeft in dit geval een prijskaartje. Zodra ik de kans krijg, hang ik de naïeve toerist uit door een gratis duik in het zwembad te nemen. Na tien baantjes word ik uit het water gevist door de ober: als ik nog een baan verder zwem, moeten we ervoor betalen. Om precies te zijn een bedrag dat gelijk staat aan tien maaltijden in een normaal restaurant – en dus bedank ik vriendelijk voor dat aanbod en klim het zwembad uit.
pasta en pizza
Opgefrist door het zwemmen gaan we daarna lekker in de chill. We zien de zon ondergaan en wagen ons toch nog even op straat om Bengaalse souvenirs te kopen. Ik vind er een prachtig metalen plateau, waar een marktkoopman op dat moment nog zijn verkoopwaar op heeft liggen. Ik weet hem – samen met zijn collega’s en vrienden, die er inmiddels omheen zijn komen staan – over te halen om zijn plaat te verkopen, tegen een voor hem geweldige en voor mij acceptabele prijs. Daarna lopen we snel weer terug naar het Sheraton hotel, waar we pasta en pizza eten in één van de verschillende restaurants die het hotel rijk is. Het is tijd om even te genieten, zonder aan geld te denken. En dat doen we.
Later die avond nemen we – zoals eerder bedacht – een bus naar het noorden van Bangladesh, waar we de volgende morgen arriveren bij de grens met India. Om acht uur gaat de douane open; dat valt alleszins mee. Bij de douane moeten we echter een departure tax betalen. Dat kan blijkbaar niet in cash, zoals je zou verwachten, maar moet bij de bank plaatsvinden. Arjan neemt daarom een bakfiets naar de bank, samen met een jongen van de douane – die uiteraard donders goed weet dat het vandaag zondag is en de bank dus gesloten is. Hij weet echter óók dat hij hiermee de lokale economie en de bakfiets-jongen financieel ondersteunt – en dus houdt hij zijn mond en laat de riksjachauffeur stug heen en weer fietsen. Het kost ons uiteindelijk veel assertief gedoe voordat we de belasting alsnog in cash mogen betalen, in plaats van een papiertje van de bank te overhandigen waarop staat dat we deze hebben betaald.
melkertbanen
Daarmee zijn we er uiteraard nog niet. Om de grens over te mogen, moeten we namelijk tot vijf keer toe in een nieuwe, lange rij staan. Bij iedere rij moeten we uiteindelijk exact hetzelfde invullen in een dik boek, zonder te weten waarom. Het gaat daarbij dan om simpele zaken als onze naam, nationaliteit, adres, beroep, leeftijd, paspoortnummer, datum en de verloopdatum van ons visum. Een computer hebben ze hier duidelijk niet; alles gaat dan ook met de hand. Het is bijna ongelooflijk, hoe inefficiënt dit soort processen verlopen en hoeveel Melkert-banen ze hebben in dit soort landen.
We vragen ons al bij de tweede rij af waarom één keer registreren en opschrijven niet genoeg is. Maar die discussie gaan we hier maar niet aan. In plaats daarvan verplaatsen we ons rustig wachtend van de ene rij naar de andere, totdat we een paar uur later daadwerkelijk de douane door zijn, Bangladesh uitrijden en India in kunnen. Dat laatste voelt als thuiskomen. Ik kan weer opgelucht ademhalen, zonder omsingeld en aangestaard te worden. Alles is weer gewoon ‘normaal’ – wat dat ook mag betekenen en voor zover je India normaal kunt noemen natuurlijk. Met een dikke glimlach op mijn gezicht stap ik vervolgens een ranzige Indiase bus in, die op het punt te vertrekken staat. De locals in de bus zijn vooral met elkaar bezig en kijken niet op wanneer ik instap met mijn rugzak. Wat een genot.
–
meer reisverhalen in zuid-azië
Wil je meer weten over mijn ervaringen in Zuid-Azië? Lees dan de volgende verhalen:
bangladesh, china, indonesië, india – fast fashion victim
bhutan – bruto nationaal geluk
bhutan, india, china, indonesie, mexico – springlevende doden
india – baden in miljoenen poepkolonies
india – dessert talk: stargazen
india – indian style wintersport
india – op bezoek bij de dalai lama
india – upside down: paragliden – poging I
india – wat je niet ziet, is er niet
sri lanka, india e.a. – visaperikelen
–
reis je met me mee?
–