reisavontuur in cuba – 2014
Cuba is wat mij betreft one of a kind. Dat zit ‘em er voor een groot deel in het feit dat het land communistisch is en al jarenlang van de buitenwereld is afgesloten door handelssancties. Het voelt dan ook alsof je tien stappen terug in de tijd zet, wanneer je arriveert in Cuba. Tegelijkertijd zijn de mensen er heel Spaans en modern; absoluut niet onderontwikkeld. Maar ze staan uiteindelijk wel te bedelen om zeepjes en WC papier bij hotels wanneer die producten opeens niet meer verkrijgbaar zijn. Eerste wereld Cubanen in een derde wereldland dus – en dat levert heel aparte situaties op.
verplicht kaartlezen
Dat start al op het vliegveld van Varadero, dé toeristenplek van Cuba – waar we alleen arriveren om gelijk weer te kunnen vertrekken. Ze zijn hier echt wel gewend aan een zwik Europeanen die hier vakantie komen vieren. De migracion (douane) doet er echter uren over om die rij weg te werken, met dank aan de extra goede communistische controles en het gebrek aan een goedwerkend computersysteem. Bij de autoverhuur duurt het vervolgens eeuwen voordat alle handmatige formulieren ingevuld zijn en we met onze Geely CK wegrijden – een Chinees automerk en een begrip hier in Cuba. Voor 4.000 euro koop je een nieuw exemplaar – en dus is deze auto voor Cubanen in kapitalistisch oogpunt het hoogst haalbare. De onze is nog vrijwel nieuw, maar voelt direct als cheap Chinese quality.
Dat laatste blijkt te kloppen: na vijf minuten horen we al een raar geluid aan de linkerkant van de auto bij elke hobbel die we maken. Er staat echter pas 400 kilometer op de teller, wat kan nou echt het probleem zijn? We besluiten door te rijden, omdat we wat laat zijn vertrokken en waarschijnlijk toch al niet voor het donker op onze eindbestemming zijn. En dat terwijl rijden in het donker hier enorm wordt afgeraden, vanwege alle kuilen in de weg. De weg naar onze bestemming is helaas lastig te vinden. Een navigatiesysteem is in dit land niet toegestaan volgens Google. Volgens de car rental overigens wel, maar waarschijnlijk zijn er geen maps van het land gemaakt omdat satellieten niet zijn toegestaan. En dus zijn we voor het eerst in jaren aangewezen op kaartlezen én op locals om ons de weg te wijzen.
tien stappen terug
Tegen de tijd dat we in Playa Larga ariiveren, onze bestemming van vanavond, is het zoals verwacht pikkedonker. We slapen vannacht in een Casa Particular – waarin je bij mensen thuis slaapt. Onze casa blijkt redelijk gaar te zijn – terwijl dit toch echt het enige huis was dat er op internet een beetje gezellig uit zag. Boeken via internet is inmiddels gelukkig wel mogelijk; het resultaat is helaas niet altijd voorspelbaar. In dit geval heeft dat online boeken weinig opgeleverd. De schimmellucht komt ons al snel tegemoet, samen met de lucht van veel te lang gebruikt frituurvet. Onze kamer is een hok zonder ramen, met een knalharde spaarlamp en een klein basic badkamertje. En dat voor 60 CUC, omgerekend zo’n vijftig euro. Welkom in Cuba. Ik wist dat we twee stappen terug moesten doen vanuit Thailand, waar we eergisteren nog zaten, maar dit voelt eerder als tien stappen.
Omdat ook de eetkamer verlicht is met keiharde spaarlampen, eten we uiteindelijk tussen de muggen op het gezamenlijke balkon. Gelukkig ziet het er bij de buren niet heel veel beter uit. Blijkbaar is dit gewoon de Cubaanse standard qua atmosfeer. Voor het Cubaanse eten geldt, dat er standaard kip, vis of beef is – voorzien van rijst, bruine bonen en papas fritas – gemaakt van gefrituurde bananenschijfjes. En dat kost dan omgerekend zo’n negen euro – en met de slechte exchange rate en commissie die wij de dag erna krijgen bij de bank zelfs nog wat duurder. Deze westerse prijzen zijn echt even wennen na Azië.
cuc gevraagd
De volgende morgen zien we op ons balkonnetje de zon opkomen. Het strand bij ons voor de deur blijkt heel mooi te zijn; de opkomende zon ook. Het kwartje valt gelijk: je moet het hier in Cuba meestal niet hebben van je accommodatie of het lekkere eten, de omgeving en de natuur maken dat echter wel goed. In het (natuurlijke) licht, zonder spaarlampen, voelt alles hier beter en is alles mooier. Helaas zijn er nog wel twee praktische dingen die ons bezighouden. Zo maakte onze auto gister einde dag zóveel geluid bij elke hobbel, dat we besloten hebben vandaag te onderzoeken wat het probleem is en de auto eventueel om te ruilen. Daarnaast is het op de airport niet gelukt om geld op te nemen bij een geldautomaat – en dus zitten we met een accuut geldprobleem. Willen we in dit land iets kunnen doen, dan hebben we een grote stapel Cubaanse Convertible Pesos nodig, kortweg CUC.
Dat geld is echt een ding hier. Terwijl de lokale bevolking verdient én betaalt in Pesos, kunnen toeristen dat laatste alleen in CUC’s – die een totaal andere waarde vertegenwoordigen. Met andere woorden: locals en toeristen hebben een andere currency – en betalen dus met ander geld. Opeens begrijp ik waarom de prijzen voor ons zo hoog zijn. Die zijn namelijk afgestemd op wat een gemiddelde toerist kan en wil betalen, níet op wat iets waard is in Pesos. Alleen toeristen hoeven die prijzen immers te betalen. Met Pesos kan een local alleen de broodnodige essentials kopen – in de kleine lokale winkeltjes, die veelal leeg zijn. Een paar bananen, een paar dozen met eieren, een paar potten ingemaakte groenten: dan heb je het ongeveer wel gehad in zo’n winkel.
arts annex portier
Het vergaren van CUC’s is dan ook de enige manier voor een local om luxe spullen als elektronica, auto’s, huizen en mooie kleren te kunnen kopen. Sinds een paar jaar is het namelijk wél mogelijk om dat soort zaken te kopen en verkopen – maar altijd alleen maar in CUC’s, niet in Pesos. Zonder CUC’s blijven dit soort zaken dus onbereikbaar – vandaar dat locals er alles aan doen om je als toerist te ‘helpen’ en daarvoor een fooi te vragen, in de vorm van een paar CUC’s. Door het communistische systeem hier, verdient een advocaat of een arts bijna evenveel als een winkelbediende. Alleen mensen die in het toerisme werken hebben het beter voor elkaar: die sprokkelen in hun werk CUC’s bij elkaar – en hebben daardoor toegang tot spullen waar de normale Cubaan alleen maar van droomt. Niet zo gek dus dat artsen in hun spaarzame vrije tijd als portier of ober werken.
Ik had een soort Buena Vista Social Club-achtig tafereel voor ogen toen ik naar Cuba vloog en me van de gemiddelde Cubaan een voorstelling probeerde te maken. Niets is minder waar. Ruim zestig procent van de bevolking is blank – een overblijfsel van de Spaanse overheersing destijds. Ik zie zelfs een flink aantal mensen met blauwe ogen. Slechts een vijfde van alle mensen is negroïde, de resterende twintig procent is een mix van beiden. Die normale Cubaan ziet er dus relatief westers uit – moderner dan ik had verwacht.
eerste wereldmensen in een derde wereldland
Opvallend is daarbij dat de Cubaanse vrouwen ervan houden om hun vrouwelijke vormen te tonen. De spendex legging met een kort topje erop óf het veel te korte broekje met dito topje erboven zijn de twee outfits waar je de gemiddelde Cubaanse vrouw in kunt uittekenen. De vrouwen doen me daarmee denken aan die in Colombia: prachtig en een tikkeltje ordinair. Maar ook het straatbeeld in Cuba is anders dan in het gemiddelde Latijns-Amerikaanse land. Zoals een Cubaan ons later uitlegt: ‘We mogen qua economie dan een derde of tweede wereldland zijn, qua gedachtegoed zijn we een eerste wereldland’. En zo voelt het ook. Ook al zijn de huizen er matig onderhouden en domineren ongezellige spaarlampen ’s avonds het straatbeeld, de straten, huizen en hotels zijn over het algemeen schoon en redelijk modern. Hetzelfde geldt voor de European style WC’s in restaurants en benzinestations – een gat in de grond kennen ze hier niet, in tegenstelling tot veel Latijns-Amerikaanse landen in de buurt. Cubanen zijn bovendien niet lui of sloppy, zoals bij veel buurlanden wel het geval is. Ze zijn hardwerkend en inventief, geven niet snel op en komen altijd met een oplossing – aldus een local. En dat is precies hoe wij ze ervaren in de weken dat wij er rondreizen.
Maar goed, ik dwaal af. Geld regelen, dat is onze missie voor nu -om daarmee überhaupt ons hotel te kunnen afrekenen en het volgende onderkomen te kunnen betalen. Gelukkig blijkt er in het dorp een klein bankkantoortje te zitten; de eerstvolgende betaalautomaat zit namelijk zestig kilometer verderop. Ik neem plaats op een kapot stoeltje voor de deur. Om binnen gelaten te worden in de bank, moet je namelijk eerst aan de beurt zijn. En dat ben ik duidelijk nog lang niet, gezien de vele mensen die zitten te wachten. Na een kleine twintig minuten lezen, word ik (met voorrang?) binnen ontboden door de portier en naar een loket gedirigeerd. Ik heb besloten mijn bijna antieke traveller cheques te wisselen voor CUC’s en daarnaast geld op te nemen met onze creditcard. Gelukkig acceptert de bank inderdaad dit soort cheques. Ik neem ze al tien jaar lang op elke reis mee, nu komen ze eindelijk van pas. Het inwisselen van cheques voor geld blijkt echter lastiger dan gedacht.
machtswellust
Om de cheques te kunnen inwisselen, moet je ze ter plekke counter signen: je moet er naast de handtekening die er bij de aanschaf op is geschreven nogmaals je handtekening op plaatsen. Wanneer ik dat doe, bekijkt de dame achter het glas met een vergrootglas de beide handtekeningen en houdt die vervolgens voor aan vier van haar collega’s. Het is duidelijk dat ze niet vindt dat de net gezette handtekening lijkt op degene die ik bij aanschaf van de cheques in 2004 heb opgeschreven. De beide handtekeningen lijken echter sprekend op elkaar en zijn overduidelijk van dezelfde persoon afkomstig. Bovendien is de originele handtekening op de cheques uniform de handtekening op mijn paspoort – die met een pasfoto erin overduidelijk van mijzelf is. De machtswellustige Cubaanse tegenover me is het daar echter allemaal niet mee eens. Pas als de vierde persoon ze heeft geaccepteerd, gaat ze overstag.
Helaas duurt het daarna nog eeuwen voordat ik mijn geld heb. Ik moet vervolgens het hele proces opnieuw doorlopen om geld met onze creditcard op te kunnen nemen. Die staat op naam van Kris – en dus moet ik opeens weer weg bij de balie en moet Kris daar komen te staan. Er mag officieel maar één persoon tegelijk bij elke balie staan en daar houdt de portier zich goed aan. Wanneer we uiteindelijk wegrijden bij de bank, hebben we er meer dan een uur staan wachten. Maar onze missie is geslaagd: we hebben geld!
cheap chinese quality
Onze volgende accommodatie ligt op maar tien kilometer rijden, bij natuurpark Boca de Guama. Omdat de auto niet oké aanvoelt en we de car rental niet te pakken krijgen, besluiten we een automonteur te gaan zoeken. En opeens is daar Roberto, een Cubaanse automonteur die ons wel even naar een garage wil brengen. Heel voorspelbaar, maar op dat moment wel heel welkom. Moeten we deze vreemde het voordeel van de twijfel geven en hem mee nemen naar zijn vriend? Of toch niet – en hopen dat we hem zelf kunnen vinden? Ik vertrouw op mijn gut feeling, dat zegt dat deze Roberto vast een CUC (of twee) hieraan wil verdienen, maar wel te vertrouwen is. Bovendien wil ik die auto gewoon zo snel mogelijk geregeld hebben. We maken wel duidelijk dat we niet van plan zijn om geld te gaan betalen aan die vriend van hem; we willen alleen weten wat het probleem is.
Daar komt de monteur al vrij snel achter, na een kijkje achter het linkervoorwiel: de linker wielaandrijving is kapot. We moeten hier zeker niet mee blijven rondrijden en dus raadt hij ons aan om de auto om te wisselen bij de car rental. Op de terugweg stoppen we nogmaals bij een openbare telefoon om de car rental te bellen. Onze Roberto wil die taak graag van ons overnemen en omdat mijn steenkolen-Spaans vast niet voldoende is om het probleem echt goed uit te leggen, vinden we dat een heel goed plan. Hij geeft aan bij onze autoverhuurder dat er vijftien kilometer verderop een andere car rental zit in Higway Grande, het stadje waar hij woont. Hij spreekt af dat we de auto daar naartoe rijden, waarna er een monteur naar de auto zal kijken. Op dat moment zal besloten worden of de auto moet worden omgewisseld.
car rental annex schoenenwinkel
De car rental blijkt in een bestaande schoenenwinkel te zitten. Je moet het maar net weten. Gelukkig kan er gelijk een monteur naar de auto kijken. Na een paar testrondjes en een beetje sleutelen, komt hij tot dezelfde conclusie als de automonteur die eerder naar de auto keek: de linker wielaandrijving is kapot. De auto moet dan ook vervangen worden. De Geely is hier weliswaar het meest populaire automerk, maar duidelijk niet vanwege de goede kwaliteit.
Helaas is de vervanger van onze Geely een replica ervan – dit keer met maar 200 kilometer op de teller. Eens kijken hoe goed deze het nog doet over een paar dagen. We zijn eigenlijk nu al klaar met de Geely CK. Maar een gegeven paard moet je niet in de bek kijken – en dus zijn we blij dat de auto omgewisseld wordt. Dat laatste heeft wat voeten in de aarde, omdat de auto op een andere locatie staat waarvan het terrein afgesloten blijkt te zijn. Maar in Cuba is overal een oplossing voor. En dus rijden we een paar uur later dan gepland verder met exact dezelfde auto als waar we mee zijn gekomen. Alleen heeft deze auto vooralsnog een goed functionerende wielaandrijving, in plaats van een kapotte.
krokodillenvlees
We lunchen die middag met krokodillenvlees – de lokale specialiteit hier, naast de usual suspects van rijst, bonen en bananensnippers. In deze regio wordt een met uitsterven bedreigde krokodillensoort gekweekt. Het vlees en leer dat van de gestorven exemplaren af komt is gewoon legaal – en mag dus gegeten worden. Later die dag zien we de krokodillenfarm waar de dieren gekweekt worden. Ze doen bijna prehistorisch aan en zien eruit alsof ze bijna niet echt zijn. Via een gammele houten brug kun je de honderd volwassen crocs beneden observeren – in de hoop dat de brug niet instort. De beesten liggen doodstil en dicht op elkaar om zichzelf warm te houden. Het zijn net standbeelden – totdat er eentje opstaat en de rest ook ontwaakt. Er komt een dag dat deze brug het gaat begeven, en iedereen die erop stond opgegeten wordt door de monsters onder ons. Ik moet er maar even niet aan denken nu we er met zijn drieën op staan.
Ons hotel voor die nacht ligt op acht kilometer van het vaste land, tussen de mangroves en het moeras. Om er te komen, nemen we een klein speedbootje en varen via een prachtige rit door de natuur. Het hotel is gebouwd in het water; de twintig afzonderlijke hutjes zijn met elkaar verbonden via houten bruggen en paden die in het water gebouwd zijn. Een oud en typisch Cubaans mannetje vaart ons met een oud roeibootje naar het huisje dat we hebben geboekt.
langzaam verval
Dat huisje is net als de rest van het hotel prachtig, maar tegelijkertijd in totaal verval. Overal missen planken en treden, diverse stukken hout zijn rot en veel dingen doen het niet. Zo breekt er bij het wegvaren een stuk van onze trapleuning af. De bootman geeft aan dat het oké is, dat dit wel vaker gebeurt. Heel zielig eigenlijk, dat je ergens al tien jaar werkt (zoals hij) en lijdzaam moet toezien dat een plek langzaamaan wegrot voor je ogen. Het hotel is ooit gebouwd; daarna is er nooit meer iets mee gedaan. Dit lijkt een soort Cubaans probleem, want we zien het op veel plekken in Cuba. Heel sneu want de mensen die er werken doen dat met liefde; waarschijnlijk is er simpelweg geen geld om dingen op te knappen.
Omdat het idee van rijst en bonen me nu al tegen staat, vraag ik de ober om tosti’s te maken en die mee te nemen naar de kamer – vergezeld van een Cuba Libre. Super fijn én lekker, want Zev ligt inmiddels van uitputting op onze schouders te slapen. De tosti’s smaken verrukkelijk vergeleken bij de saaie Cubaanse keuken. Wellicht moeten we vaker het excuus van een moe kind aangrijpen om onder de verplichte Cubaanse kost uit te komen.
op een lege snelweg
Bij terugkomst op het vaste land de volgende dag, moeten we ongeveer zoeken welke Geely op de parkeerplaats van ons is. Het lijkt wel alsof half Cuba in een Geely rondrijdt. We willen naar national park Cienagas de Zapatas. We kunnen het park echter niet in zonder gids – en dus regelen we die. Onze gids moet voordat hij ons kan rondleiden nog wel even zijn fiets thuis afzetten. En dus rijden we even later onze gids achterna, die als een idioot naar huis fietst. Het national park blijkt vol flamingo’s en pelikanen te zitten en prachtig te zijn. De weg er naartoe, over een heel slechte en onverharde weg, geeft onmiddellijk flashbacks naar Namibië – een land dat vol ligt met onverharde wegen.
We droppen na afloop onze gids thuis af en rijden door naar Santa Clara. Cuba heeft één snelweg in het land en via die autopista rijden we in een rechte lijn naar de stad toe. De weg is vrijwel leeg, wat bijna surrealistisch aandoet. Je verwacht in landen als Canada misschien lege wegen, maar niet hier in Cuba. Blijkbaar zijn er zo weinig Cubanen die een auto (en met name het onderhoud ervan) kunnen veroorloven, dat de wegen vrijwel leeg zijn. Dat geldt niet alleen voor de snelweg, maar ook voor alle N-wegen. Wel heb je hier veel paard en wagens, motoren met zijspan en allerlei soorten machines en tractoren die de weg verblijden met hun aanwezigheid. Dan worden die tenminste door íemand gebruikt.
‘behulpzame’ cubanen
Eenmaal in Santa Clara, staat ons hotel godzijdank aangegeven op de borden langs de weg zodat we in één keer goed rijden. Die avond ga ik in mijn eentje Santa Clara in; Kris blijft bij Zev die vroeg naar bed gaat. Binnen no time werpen zich meerdere mannen op om me de weg naar het centrum van Santa Clara te wijzen – in de hoop daar een CUC aan over te houden. Ik poeier hen beleefd af, maar voel ik me opeens kwetsvaar als vrouw alleen in de auto. Ik weet de weg niet en kan bij aankomst niet eens een straat vinden om te parkeren. Net wanneer een Cubaan mij heeft gewezen waar ik kan parkeren, ontdek ik dat ik een lekke band heb – terwijl ik zeker weet nergens doorheen gereden te zijn. Waarschijnlijk heeft iemand gewoon iets in mijn linkerwiel gestoken – een beproefde methode om geld aan je te verdienen. Nu moet ik wel hulp accepteren. Hoe vind ik immers de weg naar een garage en krijg ik het als meisje in mijn eentje voor elkaar om een reservewiel aan te brengen? Uiteraard staat er nét een jongen naast me die me daarmee helpt. Toeval bestaat niet. Zeker niet hier in Cuba.
Net wanneer ik niet kijk, haalt de mechanic een pin uit de band en schiet er een prop in – althans, dat zegt hij als ik een minuut later naast hem sta. Alles gaat zo snel dat ik amper tijd heb om de auto op slot te doen, de ramen dicht te doen, goed op mijn tas te letten en de spullen uit de achterbak te halen. Een paar minuten later zit ik alweer in de auto, met een ‘gerepareerde’ band en 11 CUC lichter, tien voor de monteur en één voor de jongen die me geholpen heeft. Welkom in Cuba.
oudbakken brood
De terugweg naar het hotel verloopt nog minder soepel dan de heenweg. Ik raak al snel verdwaald en vraag wel tien keer de weg – waarna ik toch weer de verkeerde kant lijk op te rijden. Hoe vaker ik het vraag, hoe wanhopiger ik word. Het is pikkedonker, ik heb geen idee waar ik ben en word voor mijn gevoel van het kastje naar de muur gestuurd door alle locals – die waarschijnlijk de weg ook niet weten en gewoon maar wat zeggen. Wanneer ik het bijna heb opgegeven, stuurt iemand me dan toch echt de goede kant op. En herken ik het bordje dat we vanmiddag ook zijn tegengekomen. Thuiskomen voelde nog nooit zo goed.
Naar het ontbijt van de volgende ochtend heb ik al een paar dagen uitgekeken. We slapen namelijk in een redelijk ontwikkeld hotel, dat bekend staat om haar ontbijtbuffet vol met lekkere dingen. De werkelijkheid valt tegen. Overvloed aan voedsel is er zeker, maar dat geldt niet voor de kwaliteit ervan. Het merendeel van het eten ziet eruit alsof je het niet eens wilt aanraken, laat staan opeten. Het brood is oud en ranzig; hetzelfde geldt voor alle andere bakken voedsel die er staan. Als dit Cubaanse hotel een tien krijgt qua eten, dan zegt dat veel over de status waarin het land verkeerd. Vers voedsel dat bereid is met goede ingredienten is simpelweg bijna niet te krijgen.
che guevara
We rijden door naar het landelijke Che Guevara monument, dat net buiten het centrum van de stad ligt. Een mooi monument, dat op een heuvel ligt met een enorm lege weg ervoor. De verering van hem is nog altijd springlevend in Cuba. Overal onderweg zie je plakaten, billboards, muurtekeningen en schilderijen met zijn afbeelding erop. Sowieso zie je overal propaganda voor het communisme, voor de revolutie en voor de onafhankelijkheid van Cuba. Het land is na eeuwen van kolonisatie door Spanje en de VS inmiddels onafhankelijk – precies zoals men wil. Ironisch genoeg hebben de Cubaanse inwoners daar enorme armoede voor in de plaats gekregen. Het land is er slechter aan toe dan toen het nog onder Spaans of Amerikaans bewind viel. Met name het handelsembargo met de VS heeft voelbaar een grote impact op het land.
Onze eindbestemming die dag is Cayo Santa Maria. Onderweg passeren we Caibarien, een troosteloze stad die de zwarte kant van Cuba laat zien die je niet ziet wanneer je alleen in de toeristische trekpleisters komt. We passeren rijen flatgebouwen die in zo’n slechte staat verkeren dat je er moedeloos van wordt. Je zult er maar (moeten) wonen. Vanaf Caibarien loopt er een soort afsluitdijk van ruim veertig kilometer door het water, richting het schiereiland Cayo Santa Maria. Gelukkig vinden we tussen alle all inclusive hotels die het eiland rijk is ook een authentiek hotelletje voor de komende nachten. Op het vaste land is het prima te doen om een leuke casa particular of authentiek Cubaans hotel te vinden. Maar op de eilanden kun je bijna niet om de all inclusive giganten heen. En dat terwijl juist heel veel toeristen alleen naar dat soort eilanden gaan – en dus eigenlijk niets authentiek Cubaans mee krijgen op hun vakantie in Cuba.
oppervlakkig toerisme
We proberen de volgende dag op een legale manier op het strand te komen van Cayo Santa Maria. Maar dat blijkt een onmogelijke taak. Elk stuk strand met een barretje of restaurant blijkt van een all inclusive resort te zijn; er zijn geen onafhankelijke restaurantjes waar je even iets kunt eten. Jammer. Met de staart tussen de benen druipen we af en rijden de volgende dag naar Cayo Guillermo. Bij gebrek aan onafhankelijke hotels heb ik daar -geheel tegen mijn principes in- één nacht in zo’n all inclusieve resort geboekt. Een alternatief was er helaas niet. Het eiland is schijnbaar prachtig, maar de enige manier om er te slapen is op deze manier. En ook al is het er prachtig –sterker nog: het is vele malen mooier dan welk ander hotel dat ik so far gezien heb in Cuba- het is niet Cubaans. Sterker nog: Melia is een Spaanse keten – en dus Europees. En dat voel je.
Er is ook geen Cubaan die überhaupt zo’n hotel kan betalen: in Cuba moeten mensen een jaar lang werken om één nacht in dit hotel te kunnen slapen. Cubanen hebben bovendien nog geen tiende tot hun beschikking van de hoeveelheid eten en drinken die hier voorradig is. Heel oneerlijk dus eigenlijk dat buitenlanders nou juist op dit soort eilanden hun vakantie vieren. Maar toegegeven: voor een etmaal relaxen is het erg fijn.
‘parkeerbewaking’
Na een dag chillen, leveren we ons polsbandje weer in en stappen de auto in – het echte Cuba tegemoet. Dat echte Cuba begint met een hernieuwde zoektocht naar geld. Gelukkig is het na twee pogingen raak: een hotel in de buurt heeft een klein bankje in de lobby dat open is en ons binnen een paar minuten van serieuze flappen geld voorziet. Dat laatste is dan weer niet typisch Cubaans, maar wel logisch omdat we ons op een toeristisch eiland bevinden.
Door naar Sancti Spiritus, het kleinere en minder toeristische broertje van Trinidad. Eigenlijk bestaat de kern van het stadje maar uit een paar straatjes en twee pleinen – waarvan ons hotel aan eentje ligt. Die avond en nacht kunnen we dan ook mee genieten van de salsa die op de hoek gedraaid wordt. De volgende dag stappen we de auto weer in – die zoals elke keer ‘bewaakt’ wordt door een of ander louche gastje. Je kunt echter beter die ene CUC betalen, dan dat je band lek geprikt wordt en diezelfde ‘bewaker’ diezelfde CUC van de garage krijgt als bedankje. De parkeerbewaker is zo ongeveer de best verdienende Cubaan in dit land. Ongelooflijk maar waar.
bijzondere verkeersregels
Al snel zitten we op de snelweg naar Trinidad, de beroemde grote broer van Sancti Spiritus. De snelwegen zijn hier elke keer een belevenis op zichzelf – en doen ons denken aan ons theorie-examen in Nederland. Alles wat in Nederland níet mag en níet kan, mag en kan hier namelijk wél. Zoals tractoren en paard met wagens die op de snelweg rijden. Maar ook voertuigen die breder zijn dan de weghelft waar men op rijdt. Of voetgangers die de snelweg oversteken. En automobilisten die gaan keren op de snelweg, of er stilstaan om te plassen. Vrachtwagens rijden vrijwel continu links op de snelweg, omdat er gaten in de rechterrijbaan zitten. Daarnaast zijn sommige auto’s zo’n gevaar op de weg (en niet alleen hun berijders) dat je je kapot schrikt als je ze tegenkomt. Grappig hoe Cuba op dit vlak dan weer gewoon een derdewereldland is, ondanks de redelijk goede (en lege) snelweg.
Trinidad blijkt leuk, maar vooral ook anders te zijn dan verwacht. Niet spectaculair, wel heel ontspannen en gezellig. Zo vindt je op het Plaza Mayor geen verkeer of enorme drukte, wel wordt er gechilld, muziek gespeeld en gevoetbald door kinderen. Op een brede stenen trap die naar boven gaat, zitten een paar terrasjes en klinkt Cubaanse muziek. De sfeer is er zo ontspannen dat ik op mijn plattegrond op zoek ga naar het échte Plaza Mayor, dat voor mijn gevoel veel groter en drukker moet zijn dan dit. Niet dus. Hoe mooi is dat.
cubaanse hipsters
Onze volgende bestemming is Cienfuegos, dat in de koloniale tijd bezet is geweest door de Fransen – en dus niet door de Spanjaarden, zoals de rest van Cuba. Dat zie je gelijk terug in de gebouwen, het grid van de stad en de promenade die daar doorheen loopt. Helaas zijn niet alle gebouwen even goed onderhouden – het nationale probleem van Cuba. Al het mooie in dit land is gebouwd door anderen, of het nou de Spanjaarden, Fransen, Amerikanen of Russen zijn. De prijzen voor eten liggen in deze stad wel een stuk hoger dan in de rest van het land. Dit is blijkbaar toch de stad van de rijken in Cuba.
En dat zie je weer terug in het straatbeeld. In de winkelstraat zie je hier zelfs hipsters en gastjes met laaghangende broeken rond paraderen. En in het centrum zit zelfs een Adidas winkel, die normale westerse prijzen voor zijn schoenen rekent en dus geen namaak-schoenen verkoopt. Uiteraard zijn alle prijzen er in CUC – en dus kun je als Cubaan dit soort schoenen alleen kopen wanneer je iets in het toerisme doet en op die manier aan CUC’s kunt komen.
gevecht voor hotelzeep
Tijdens het eten die avond worden we (net als de dagen ervoor) bestookt door locals met de vraag of we zeep of kleding kunnen missen. Blijkbaar is er een groot tekort aan zeep, want zelfs de hipsters in de straat spreken ons erop aan. We gooien tot twee keer toe shampoo- en douchegel-miniaturen naar beneden, alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Men lijkt het hier in ieder geval gewend te zijn om om dingen te vragen.
We rijden de volgende dag door naar Vinales, een prachtige vallei op een paar uur rijden onder Havana. Bij aankomst in ons hotel zien we per toeval op CNN de (op dat moment nog) Amerikaanse president Obama en de Cubaanse president Raoul Castro elkaar de hand schudden. Ze gaan na meer dan zestig jaar radiostilte en sancties intensiever met elkaar samenwerken; het bijbehorende handelsverbod tussen beide landen wordt daardoor hoogstwaarschijnlijk opgeschort – een prestatie van zowel de paus als van beide presidenten. Raoul Castro heeft in vijf jaar tijd meer verandering bewerkstelligt dan zijn broer Fidel in een halve eeuw deed. Het voelt als een mijlpaal in de geschiedenis van Cuba en daarom extra bijzonder dat dit nieuws nou nét komt wanneer wij er zijn. Worden de handelssancties daadwerkelijk opgeschort, dan is dit land over tien jaar hoogstwaarschijnlijk totaal veranderd – en hebben de mensen die er wonen hopelijk een totaal andere quality of living.
koffieplukkende militairen
We spenderen de middag in koffiemecca La Terrazas. Onderweg er naartoe zien we koffieplukkende militairen, die bij gebrek aan militair werk dan maar koffiebonen plukken. sorteren en wegen. Terug in onze kamer, kopen we een internetkaart, waarmee we voor dertig minuten toegang hebben tot de vrije wereld. Old skool rules hier. De volgende dag bezoeken we per paard een biologische tabaksplantage, waar we biologische sigaren kopen. Ze blijken uiteindelijk niet van de beste kwaliteit te zijn, maar we betalen er dan ook niet acht euro per stuk voor – zoals bij echte Cohiba sigaren wel het geval is.
We rijden de volgende morgen weg uit Vinales en pikken onderweg (zoals beloofd) Javier op, een jongen die we eerder al een lift hebben gegeven naar Vinales en nu naar Pinar del Rio moet. Als bedankje voor de lift die we hem twee keer gegeven hebben, laat hij ons vandaag de tabaksplantage zien waar hij (naar eigen zeggen) de controle-expert is. Javier blijkt nog altijd fervent aanhanger te zijn van Fidel Castro – en is daarmee de eerste én enige persoon die we deze reis spreken die er zo over denkt. Zijn broer Raoul Castro vindt hij niets; wel is hij blij met het nieuws dat Cuba en de VS intensiever gaan samenwerken en het handelsverbod tussen beide landen hoogstwaarschijnlijk opgeschort wordt.
fervent castro-aanhanger
We zijn uiteraard heel benieuwd waar zijn passie voor Fidel vandaan komt. Veel Cubanen zijn immers inmiddels echt geen fan meer van hem. Als we vragen wat hij zo goed vindt aan Fidel, dan komt er echter weinig terug. Hetzelfde geldt voor de vraag waarom Raoul een minder goede president is in zijn ogen. Wel geeft hij aan dat hij niet zit te wachten op democratie in zijn land of andere veranderingen, zoals bijvoorbeeld de financiële middelen om te reizen buiten Cuba. Voor mij als westerling blijft dit moeilijk te bevatten, net als zijn fascinatie voor Fidel. In mijn ogen heeft Fidel er nou juist voor gezorgd dat Cuba vijftig jaar achterloopt in de tijd, dat er overal sprake is van achterstallig onderhoud en dat de mensen zo arm zijn dat ze vaak nog niet eens in hun basisbehoeften kunnen voorzien. Het is daarom des te belangrijker om te zien dat er nog steeds Cubanen zijn die hem blijven steunen – ook al is dat een kleine minderheid.
De meeste mensen die we in Cuba ontmoeten zijn -in tegenstelling tot Javier- behoorlijk anti-Fidel. Maar dat geldt dan meestal voor zowel Fidel als Raoul, niet een van beiden. Volgens iemand die we erover spreken is circa negentig procent van de Cubanen vóór totale hervorming van het land, slechts tien procent is tegen. Javier zit blijkbaar in die laatste categorie. Hij is heel blij met het leven dat hij hier leidt en heeft Fidel als zijn held gebombardeerd. Einde discussie.
vaste prijzen
Daarmee begint echter onmiddellijk de volgende discussie, waarin Javier duidelijk erg thuis is: sigaren. Als ik vertel dat we gisteren paard gereden hebben en sigaren gekocht hebben bij een biologische sigarendrogerij, slaat de sfeer namelijk opeens om. Blijkbaar was dat niet helemaal de bedoeling, want hij reageert bijna boos. Hoe ik zo dom had kunnen zijn om dat te doen, aangezien de tabak van Pinar del Rio superieur is aan die in Vinales – en we dus inferieure sigaren hebben gekocht. Had ik dan eergisteren niet goed naar hem geluisterd? Als expert en sigarenliefhebber snap ik zijn visie en reactie wel. Dat voor ons een sigaar echter niet dezelfde waarde heeft als voor hem –en het ons dus minder uitmaakt dat onze sigaar minder goed is dan een gemiddelde Cohiba én dat we het verschil toch niet echt proeven- gaat er bij hem niet in. Noch het feit dat wij simpelweg geen acht euro voor één sigaar over hebben. Een sigaar is voor ons leken simpelweg niet hetzelfde als een goede fles wijn, waar we wél geld voor over hebben.
Sigaren worden helaas ook niet goedkoper naarmate je er meer van koopt. De prijs is vast, onafhankelijk van de hoeveelheid die je koopt. Van de douane mag je er vijftig importeren, maar bij merksigaren heb je dan wel een aankoopvignet nodig. Alleen officiële tabaksfabrieken en -plantages mogen namelijk merksigaren verkopen, al het andere is nep. En dat zijn er een boel. Overal op straat worden immers Cohiba’s en Monte Christo’s aangeboden, maar dat zijn dus allemaal nepperds.
douane issues
Gelukkig hebben wij merkloze sigaren gekocht – en kunnen we dus geen problemen aan de grens krijgen. De rest van de autorit moeten we wel aanhoren dat we die sigaren nooit hadden moeten kopen – uiteraard omdat dit zijn eigen kans op verkoop aanzienlijk verkleint. Jammer dat mensen opeens minder leuk zijn als het op verkopen aankomt. Eigenlijk hebben we na vijf minuten met hem in de auto al spijt dat we hem hebben meegenomen.
Maar goed, hij is er wel en neemt ons zoals beloofd mee naar ‘zijn’ plantage. En vertelt ons daar van alles over de planten en het maken en testen van sigaren. Er valt namelijk genoeg over te vertellen. Alles binnen de tabakswereld begint met goede grond en een zakje zaadjes. De grond moet precies de goede samenstelling hebben – en net als bij wijn telt dat allemaal heel nauw. Vandaar dat maar zo weinig gebieden het juiste klimaat bieden om een goede tabaksplant te kweken.
sigarenweetjes
Elk zaadje is uiteindelijk goed voor een tabaksplant van maximaal anderhalve meter hoog – efficiëntie ten top. Overigens wordt voor de buitenkant van de sigaar een andere tabaksplant gebruikt dan voor de binnenkant. Die van de buitenzijde moet immers sterk zijn, die aan de binnenkant moet een optimale smaak hebben en zo goed mogelijk oproken. Na drie maanden zijn de planten volgroeid en worden ze geplukt en te drogen gehangen. Dat plukken gaat blaadje voor blaadje. Eerst de bladeren die aan de onderkant van de plant groeien – deze zijn van de minste kwaliteit. Na een week wachten plukt men de bladeren daarboven. Na nog drie dagen wachten worden de bladeren daarboven geplukt. Best een arbeidsintensief proces dus. Maar met een reden want de bladeren in de hoogste laag zijn standaard van de hoogste kwaliteit.
Eenmaal in het drooghuis, blijven de meeste bladeren dertig dagen drogen; de bladeren met de hoogste kwaliteit zelfs negentig dagen. Na het drogen, begint het fermentatieproces. De bladeren worden bestreken met een mengsel van water en honing. Daarna worden de bladeren weer te drogen gelegd en uiteindelijk in houten vaten gestopt, totdat de bladeren goed genoeg zijn om te gebruiken in de tabak – wat soms wel drie jaar duurt. De bladeren ruiken grappig genoeg echt naar honing wanneer ze tot een sigaar worden gedraaid. Daarom proeft een sigaar ook vrij zoet wanneer je deze rookt.
zoek de verschillen
Zo’n sigaar rollen is voor een beetje geoefende hand bijna hetzelfde als een shagje rollen in Nederland. Je pakt één blad voor de buitenkant, die voelt als een soort leren lap. Voor de binnenkant neem je circa vijf bladeren van de andere soort, waarbij de nerf dus verwijderd wordt. Je rolt het geheel op – en binnen no time ligt er een sigaar in je hand. De beste tabaksplanten worden gebruikt voor de sigaren; alle anderen voor sigaretten. Bij die laatste wordt ook de nerf versneden in de tabak – waar nicotine in zit. Bij sigaren wordt die nerf verwijderd, vandaar dat daar geen nicotine in zit. En omdat je sigaren niet over je longen rookt, schijn je ook geen teer te inhaleren.
Net als bij wijn, zijn er een paar trucjes om erachter te komen of je een superieure of inferieure sigaar rookt. Zo moet een Cohiba vacuüm trekken als je eraan zuigt; daarnaast moet hij ritselen wanneer je hem in je handen heen en weer rolt. Daarnaast komt er bij een superieure sigaar een lange dot as op de sigaar te liggen die er niet zomaar afvalt – zoals bij minder goede sigaren het geval is. Tenslotte moet je checken of het merkbandje op de sigaar echt is of nep. De nep-sigaren hebben geen reliëf daarin, de echte wel. Dat de sigaren van onze Javier niet in een officiële Cohiba-doos zitten -en dus ook zomaar nep zouden kunnen zijn, want gemaakt met een gestolen merklintje uit de sigarenfabriek- vertelt hij er uiteraard niet bij.
not amused
Wanneer we na een half uurtje vertrekken zonder iets te kopen, is hij zoals verwacht not amused. Terwijl dit zelfs expliciet de afspraak is die we vooraf met hem gemaakt hebben: deze rondleiding is bedoeld als bedankje voor de twee liften die hij van ons heeft gekregen; no strings attached dus. Die afspraak lijkt hij echter al snel vergeten te zijn. Hij probeert ons zelfs nog geld af te troggelen voor de rondleiding, terwijl dat nou juist zijn gift aan ons was. Wanneer ik hem dat vertel, druipt hij met zijn staart tussen zijn benen af. Gelukkig maar, want anders hadden we over zijn staart heen moeten rijden.
We rijden de snelweg op en geheel volgens de Cubaanse verkeersregels steken we de tussenliggende berm over om om te kunnen draaien naar de juiste rijrichting. Dat scheelt toch al snel weer een paar kilometer omrijden. Op naar Havana, de hoofdstad van Cuba en eindpunt van onze reis door het land. Eenmaal daar, droppen we onze spullen in ons hotelletje en rijden dan de stad in. Onze eerste missie is het inleveren van onze huurauto. Helaas zit de stad niet geheel logisch in elkaar qua stratenplan. Ook al heeft de receptioniste ons de weg gewezen op de kaart, al snel zijn we hopeloos verdwaald in alle avenidas (straten) en cailles (lanen). Bij gebrek aan reguliere straatnaambordjes, staan straatnamen hier vermeld op zeer originele plekken zoals een steen op de hoek van de straat of een vuilniscontainer die daar staat. Mensen zijn (ook hierin) creatief geworden. Na een uur rijden en tien keer de weg vragen, zijn we eindelijk op de bestemming die in ons contract vermeld staat. Helaas blijkt dit geen inleverpunt te zijn – dat ligt een paar kilometer terug richting de stad. Even later staan we voor ons gevoel op de juiste plek. Helaas is het wederom niet de juiste autoverhuur – en dus worden we weer verder gestuurd. Bij de derde plek is het eindelijk raak.
politiecontrole
Op het moment dat we de auto inparkeren, worden we echter aangehouden door een stel agenten met sirene. We zijn blijkbaar zonder het te weten (en zonder dat het duidelijk staat aangegeven) links afgeslagen waar dat niet mocht. Of we even onze paspoorten kunnen laten zien, zodat ze een boete kunnen uitschrijven. Net wat we nodig hadden. Onze paspoorten liggen in het hotel. We zien onze middag Havana al helemaal vervliegen, wanneer de politiemannen zich bedenken en onze excuses accepteren. Ze hebben waarschijnlijk geen zin in de heisa van paspoorten halen en daarna een kleine boete incasseren. We kunnen opgelucht ademhalen. We zijn van onze Geely CK af – en dat voelt goed. Laat die taxi’s maar komen; ik heb even geen zin meer om de weg nog te vragen en weer tien keer fout te rijden.
Het Plaza Vieja van Havana voelt als een verademing na de stress van de afgelopen uren. In tegenstelling tot grote pleinen in andere Latijns-Amerikaanse landen, staan de pleinen hier in Cuba garant voor een beetje spelen, ontspannen, eten en drinken. Een autoloos gebied, met opgeknapte huizen, veel muziek en een heel relaxt sfeertje. Een typische plek waar je de hele middag kunt blijven zitten als je niets anders te doen hebt. Zo was dat in Trinidad en zo is dat hier in Havana ook. The Cuban way dus. Niets meer aan doen – behalve dan wellicht alle panden buiten de toeristische zone opknappen. Want net als in de rest van Cuba zijn de meest prachtige koloniale panden ook hier totaal vervallen.
magisch havana
Zoon Zev van vier heeft binnen no time Cubaanse vriendjes gemaakt. Geen idee hoe hij het doet, want hij spreekt niet dezelfde taal – en toch delen ze gelijk hun speelgoed met hem. Eén van de twee bijkt het zoontje te zijn van de eigenaresse van het tentje waar we zitten. Ze vertrouwt Zev zo, dat hij het speelgoedpistool van haar zoon mag lenen vanmiddag, aangezien zij ervandoor moeten. Heel bijzonder en kenmerkend voor de Cubanen: iedereen deelt alles met iedereen. Eén van de weinige positieve gevolgen van het politieke regime hier.
Ik kan me ook echt voorstellen dat de sfeer in Havana anders gaat worden wanneer straks de verschillen tussen arm en rijk groter en meer zichtbaar zijn. Nu heeft niemand iets en is er vrijwel geen criminaliteit – in tegenstelling tot buurlanden Haïti en de Dominicaanse Republiek. Kinderen kunnen nu veilig spelen en rennen tussen alle verkopers, capoeïra-dansers, Buena Vista Social Club-achtige zangers, voetballende tieners en fietsende kindjes. Al met al is het een heel bijzonder allegaartje. Ik vrees dat dit over tien jaar anders gaat zijn wanneer de economische sancties opgeheven worden en het land onvermijdelijk meer kapitalistisch wordt. Net als dat er (door toename van het aantal auto’s) files zullen staan en dat vervuiling wel écht een probleem gaat worden – net als in bijvoorbeeld China en India. Time will tell. Voor nu is het een heerlijke plek en daar genieten we dan ook van.
smokkelparadijs
Omdat Kris wellicht toch een paar echte Coiba’s wil kopen, bezoeken we de officiële sigarenfabriek van Havana. Helaas is die vandaag gesloten, zo blijkt na drie keer van het kastje naar de muur te zijn gestuurd op verschillende plekken in de stad én een half uur in de rij te hebben gestaan bij de plaats waar je kaartjes kunt kopen voor een bezichtiging van de fabriek. In de fabriek zit echter ook een sigarenwinkel, die wel open is. Kris wordt bij binnenkomst gelijk naar een zijkamertje gedirigeerd, waar illegale sigaren worden verkocht voor een kwart van de prijs. Helaas betekent dat wel heling, waarvoor je zwaar in de problemen kunt komen in Cuba. Bovendien weten we ook hierbij weer niet zeker of de sigaren echt zijn. Het is wat met die sigaren in Cuba.
We nemen een taxi naar Vedano, een wijk die tijdens de drooglegging in de VS gebruikt werd als gok- en smokkelparadijs. Hier werd uiteraard korte metten mee gemaakt toen Fidel aan de macht kwam. Socialisme, maffia en smokkelwaar gaan immers niet goed samen. De herinnering aan het verleden blijft in het Hotel Nacional, waar de grootste maffia-bijeenkomst ooit heeft plaatsgevonden. Alhoewel er van het maffiaverleden van het hotel weinig meer te zien is, krijg je er wel een goed beeld wie de bondgenoten van Cuba zijn. Aan de muur hangen namelijk alle politici die het hotel in de afgelopen decennia bezocht hebben – waaronder president Poetin en premier Medvedev uit Rusland, president Assad uit Syrië, oud-president Ahmadinejad uit Iran en oud- president Chavez uit Venezuela – die tevens de beste vriend van Fidel was. Best een eng lijstje mensen als je erover nadenkt.
coco taxi
We rijden door naar het het Plaza de Revolucion, de plek waar ooit de revolutie gestart is. Het Plaza blijkt niets meer te zijn dan een groot monument met een heel groot leeg plein eromheen, waar je niet dood gevonden wilt worden. We nemen een coco taxi om er te komen – een knalgele soort tuk tuk, in de vorm van een kokosnoot en met een perfecte draaicirkel. Onderweg moet onze coco taxichauffeur wel even zijn tankje opvullen, aangezien zijn benzine op is. Of we even in de berm van de bijna-snelweg kunnen gaan staan, omdat onder ons stoeltje zijn jerrycan met benzine staat. Cuban style vervoer blijft prachtig.
De rest van de dag chillen we op het Plaza Vieja, dat bijna als thuiskomen voelt. Zev heeft binnen no time weer een vriendje gevonden, dat ook nog vandaag jarig blijkt te zijn. We worden onmiddellijk geacht mee te delen in de taart die even later aangesneden wordt. Ongelooflijk hoe Cubanen je laten delen in datgene dat ze wél hebben. Die avond zeggen we iedereen gedag en nemen een prachtige ouderwetse taxi naar ons hotel. Achter ons zien we de pluimen van de met lood gevulde uitlaatgassen. Jammer genoeg is dat de bijbehorende realiteit van rijden in dit soort auto’s.
hamsteren voor basisbehoeften
In het hotel heb ik een interessant gesprek met de eigenaresse van ons hotel over de situatie in het land. Ook al ziet iedereen de nieuwe situatie met de VS als een grote kans voor Cuba, iedereen is sceptisch hoe snel dingen gaan veranderen. En elk jaar, elke maand, elke dag dat de situatie níet verandert, betekent voor de Cubaan dat hij aan het overleven is in plaats van aan het leven. Zelfs de meest primaire basisbehoeften zijn hier soms niet te krijgen. Elke week is dat iets anders, je hebt als Cubaan geen idee welk artikel de week erna niet verkrijgbaar zal zijn. Vorige week was dat WC papier. De week ervoor was dat zeep, de week daarvoor tandpasta.
Dit verklaart waarom de tandpasta die we van de week gekocht hebben van Koreaanse afkomst is: blijkbaar heeft Cuba die week een partij Koreaanse tandpasta kunnen inkopen. Volgende week is het wellicht koffie of thee die niet verkrijgbaar is. Je weet nooit wat het gaat zijn; hamsteren is dus een noodzakelijke voorwaarde om enigszins normaal te kunnen leven of -zoals in haar geval- een hotel te kunnen runnen. Is er een tekort aan WC papier en vind je opeens een winkel die een partij heeft kunnen opkopen, dan kun je het beste die hele partij in één keer opkopen. Voor hetzelfde geld is er immers een maand lang niets te krijgen.
overleven in het nu
Omdat men nooit weet welke uitdagingen het leven in Cuba van dag tot dag met zich mee zullen brengen, is men niet bezig met de toekomst. Men is bezig met overleven. Zaken als verval van gebouwen (door gebrekkig onderhoud) of luchtvervuiling (door auto’s zonder roetfilter en benzine met lood) zijn voor hen op dit moment geen issue. Cubanen moeten zorgen dat ze de dag doorkomen met het kleine beetje geld dat ze hebben. Ze zitten onderaan in de behoeftepiramide van Maslov – net als een derde wereldland.
Het stokpaardje van de socialistische Cubaanse samenleving, waar ook Javier mee schermde toen hij een pleidooi hield voor instandhouding van het communisme in Cuba, luidt dat iedere Cubaan hier gratis gezondheidszorg krijgt. De eigenaresse van ons hotel bevestigt echter ons vermoeden dat er een tekort aan goed geschoolde doktoren en chirurgen is in Cuba. Een dokter verdient hier immers net zoveel als een boer en een serveerster – communisme pur sang. Aangezien Cubanen sinds 2012 mogen reizen, zijn er (zoals verwacht) heel veel medici naar het buitenland verhuisd – waar ze misschien wel duizend keer zoveel verdienen per maand. Dat werd zo’n probleem voor Cuba, dat de overheid inmiddels een wet heeft ingevoerd die medici verbiedt om te emigreren.
tekort aan medici
Gelukkig hebben diezelfde medici vervolgens een maas in de wet gevonden: als je via een coöperatie naar het buitenland vertrekt, dan mag dat wel. Gevolg is natuurlijk dat veel medici alsnog emigreren en er alsnog een tekort is aan goed medisch personeel. Een heel logische reactie, maar wederom slecht voor de reguliere Cubaan.
Het nare van de situatie hier is dat de mensen zelf heel goed door hebben dat het ook anders had gekund. Dat de toeristen die hier komen helemaal niet zo anders zijn dan zij, maar in een totaal andere wereld leven, met veel meer mogelijkheden. Ze weten dondersgoed dat ze vijftig jaar achterlopen omdat de overheid hen tegenhoudt. Dat ze afgesloten zijn van de buitenwereld en allerlei creatieve capriolen moeten uithalen om op het internet te kunnen en -zoals in het geval van deze mevrouw- een business te kunnen runnen. Zonder internet heeft deze dame geen kans op overleven – en toch is dat nou juist wat níet vrij verkrijgbaar is.
lamgeslagen volk
De meeste Cubanen hebben de denkwijze van een westerling, maar leven door het politieke regime als een soort gevangene in hun eigen derdewereldland – waar vrijwel alles kapot is of onderhoud nodig heeft, geen geld is voor ‘luxe’ producten die het leven prettig maken én geen mogelijkheid bestaat om te doen wat alle toeristen in hun land wél komen doen, namelijk reizen. Alles lijkt op het eerste gezicht normaal, totdat je moderne, jonge gastjes hoort vragen om zeep of afgedankte T-shirts of truien – en hen even later ziet lopen in een Albert Heijn-trui of een Maggi T-shirt, die ze blijkbaar jaren terug van een toerist hebben gekregen. Zelfs voor basic essentials zoals kleren en toiletartikelen moet je hier soms bedelen.
Het socialisme heeft er helaas ook voor gezorgd dat niemand meer de motivatie voelt om zelf iets te ondernemen. Wat je ook doet in dit land, wat voor effort je er ook in stopt, je houdt er hetzelfde aan over. Namelijk een klein beetje geld, dat net voldoende is om niet dood te gaan. Er is geen enkele financiële prikkel om harder te lopen of een ander pad in te slaan – en dus gebeurt dat ook niet. Hoe naar dat ook klinkt, zo werkt het in de hele wereld – en dus ook hier in Cuba. Dat is ook de reden waarom er in Cuba geen vers fruit en groenten verbouwd worden, terwijl er zoveel onbewerkte landbouwgrond is. Er is niemand die de moeite gaat doen om bomen en planten te kopen en verzorgen. Je verdient er toch geen stuiver meer aan dan wanneer je niets doet de hele dag. Dit land is compleet lamgeslagen, zo lijkt het. Het land mag dan niet kapitalistisch zijn, de mensen die er wonen zijn het wél.
vliegstress
Wanneer we de volgende morgen om zes uur uur op de vluchthaven van Havana arriveren, zien we daar nergens op de grote vertrekschermen onze vlucht staan. Het zal toch niet zo zijn dat ik me vergist heb en de vlucht al vertrokken is? Door gebrek aan internet in Cuba, hebben we gisteravond niet kunnen checken of er wijzigingen waren doorgevoerd in onze vlucht. Met een kloppend hart doen we navraag bij de informatiebalie. ‘Gelukkig’ is onze vlucht niet al vertrokken, maar juist tien uur uitgesteld. Blijkbaar is de vlucht afgelopen woensdag al verplaatst naar de nieuwe tijd. Niemand heeft ons echter gewaarschuwd, ondanks het e-mailadres en de vier telefoonnummers die men van ons heeft. Bij navraag blijkt dat alleen Cubaanse telefoonnummers worden nagebeld; e-mails versturen doet men niet.
We hebben dan ook genoeg tijd om onszelf zo goed mogelijk te installeren op deze weinig inspirerende plek. Daarbij zijn we allereerst gebaat bij een goed werkend stopcontact, zodat we in ieder geval onbeperkt de iPad, laptop en telefoon kunnen gebruiken om films te kijken en spelletjes te spelen. Lang leve de moderne technologie. Kris gaat op onderzoek uit – en vindt er welgeteld eentje, bij een gaar restaurantje op de eerste verdieping. Gelukkig gaan er net mensen weg op die plek en installeren we ons er dan ook snel met onze bagage-kar. Zelfs dit restaurant is typisch Cubaans, met een loszittende balie, TL licht en een zeer beperkt assortiment. Maar het is in ieder geval iets. De Snickers die we als ontbijt eten, blijken ondanks het importverbod gewoon uit de VS te komen. Ze smaken net iets anders dan normaal; waarschijnlijk is het een afgekeurde partij die hier via via naartoe gesmokkeld is.
de toekomst begint nu
Uiteindelijk vliegen we ‘volgens plan’ en ‘op tijd’ door naar de Dominicaanse Republiek – maar wel tien uur later dan verwacht. Wat onmiddellijk opvalt is dat het vliegtuig (letterlijk) white labeled is – en dus geen airline-vermelding heeft. Ons eigenlijke vliegtuig heeft hoogstwaarschijnlijk een mankement en is daarom vervangen door dit vliegtuig zonder merk. Zelfs het vliegtuig is daarmee typisch Cubaans. Vaarwel Cuba, hopelijk tot ziens in een ander tijdperk – dat ongetwijfeld razend snel gaat aanbreken.
–
meer reisverhalen uit midden-amerika
Wil je meer weten over mijn ervaringen in Midden-Amerika? Lees dan deze verhalen:
belize, honduras, panama e.a. – risky business
caribbean – over een andere boeg
costa rica – wildlife op elke straathoek
cuba & maleisië – een beetje dom
dominicaanse republiek – cabana business
dominicaanse republiek & indonesië – vergeten oorlog
el salvador & nicaragua – oorlog met eierdozen
grenada – sweet like chocolate
guatemala – full moon latino style
guatemala & honduras – alles komt goed
mexico & guatemala – zesde zintuig
mexico e.a. – springlevende doden
saint kitts & nevis – orkaangeweld
sint maarten, aruba, curacao – dubbele nationaliteit
trinidad & tobago, suriname, venezuela – vliegtuig boycot
trinidad & tobago venezuela – rondvliegende kogels
–
reis je met me mee?
–