reisavontuur in maleisië e.a. – vanaf 1996
Bij ieder exotisch land dat ik bezoek, sta ik verbaasd van de diversiteit aan dieren die ik er tegen het lijf loop. Mooie insecten, felgekleurde amfibieën en reptielen, prachtige vogels en onverschrokken zoogdieren. De wereld zit vol ongelooflijk mooie en interessante dieren, waar ik geen weet van had gehad wanneer ik alleen in Europa was gebleven. Sommige dieren kom je echter liever gewoon niet tegen. Niet in Nederland, maar ook niet op reis – behalve in de dierentuin dan misschien. Zeker als het gaat om vogelspinnen, schorpioenen, haaien, pythons en ratten. Dan voelt het opeens als risky business.
australië & honduras: vogelspinnengedoe
Mijn eerste ervaring op dat vlak is in Australië, wanneer ik in het uiterste noorden van het land een tijdje op een boerderij werk en op een dag een enorm harige vogelspin op mijn knie zie zitten. Ik zit op dat moment net lekker een biertje aan het drinken en bevind me op een rijdende pick-up truck, die geladen is met gras dat we net uit een tuin hebben gehaald met zijn allen. Ik blijk gebeten te zijn door het harige monster en daardoor een enorme bult op mijn been te hebben. Uiteindelijk blijft die beet zonder gevolgen –waardoor mijn droom een keer te worden opgepikt door de Flying Doctors al snel vervlogen is.
Mijn tweede ontmoeting met vogelspinnen is een flink aantal jaren later, wanneer ik aan de andere kant van de wereld drie maanden aan het backpacken ben in Centraal Amerika. Ik ben op dat moment in Honduras, een land dat tussen Guatemala en Belize ligt en door beide landen ingesloten zit. Om precies te zijn ben ik net gearriveerd in Roatan, een idyllisch eiland dat bij Honduras hoort. De reis daar naartoe vanaf het vaste land van Honduras was net iets minder relaxt dan dat ik die had voorgesteld, doordat de zee enorm wild is en de boot daardoor als een gek te keer gaat en ik tegen beter weten (en veel waarschuwingen van locals) in toch boven op het dek ga staan.
omringd door harige creatures
Terwijl de boot heen en weer zwiept alsof het de halve maan in de Efteling betreft, worden we elke paar seconden overspoeld met een hele plens zeewater. Ik houd mezelf stevig vast om niet van de boot te vallen, hoor het onweer in de verte en voel het zoute water in mijn gezicht. Het eiland komt echter steeds dichterbij als het beloofde (ei)land en dus vergeet ik hoe misselijk ik ben en blijf lekker staan. Pas wanneer we van de boot gaan in Roatan merk ik dat mijn misselijkheid niets is vergeleken met die van alle mensen die beneden zijn gaan zitten in de kajuit en stuk voor stuk groen en geel zien. Maar lekker voel ik me allerminst. Ik ben dan ook niet echt scherp wanneer ik even later een hutje uitkies om de nacht door te brengen. De dame geeft me de sleutel, ik plof neer op bed en slaap de uren erna aan een stuk door in de hoop dat mijn misselijkheid daarna verdwenen is.
Het is pas die avond, wanneer ik terugkom van een bezoek aan een simpel restaurantje, dat ik echt goed kijk naar mijn hutje. Het is een schattig huisje, maar blijkt te worden omgeven door grote harige vogelspinnen – exact zoals ik die zo vaak in Artis heb gezien en precies zoals ik die op mijn knie had in Australië een paar jaar eerder. Gek genoeg heb ik niet direct mijn spullen gepakt en ben ik niet gillend weggelopen. Ik voel eigenlijk niet eens angst voor de harige creatures, misschien doordat ik vorige keer gebeten ben en toen niet ziek ben geworden. Ik zie vogelspinnen blijkbaar vooral zoals ze ook echt zijn: lelijke en imponerende dieren, die in de praktijk bij mij niet heel veel verkeerd kunnen doen – mits het niet de verkeerde soort is. Ik wacht rustig af totdat de spinnen bij mijn deur verdwenen zijn, doe snel de deur achter me dicht, scan mijn kleine hutje op verdere aanwezigheid van dezelfde spinnen en hang in een minuut mijn klamboe op. No way dat deze gasten nog binnen kunnen komen.
australië: bubbelende krokodillen
Een dikke week na mijn vogelspinnenbeet ben ik in de buurt van Darwin, een van de grootste steden in het noorden van Australië. Ik heb samen met een paar vrienden mijn 21e verjaardag gevierd in Kakadu National Park en besluit daarna met een aantal van hen nog naar een ander park te gaan – genaamd Litchfield. Het park zit vol watervallen en we vermaken ons er met het warme weer meer dan prima. Sterker nog: terwijl Kakadu veel bekender is dan Litchfield, maakt dat laatste park uiteindelijk veel meer indruk. De vraag is even of dat komt door de schoonheid van het park of door wat we tijdens onze laatste duik in een waterval tegenkomen.
Het is de hele dag bloedheet en dus zijn we bij elke waterval blij als we na een heftige wandeling in het water kunnen springen. Aan het einde van de dag springen we dan ook vol overgave in het water om af te koelen – ons niet beseffend dat er ook ander leven in dat water leeft. We zwemmen van de kant naar de waterval toe en klimmen daarna naar de rots die erboven hangt. Eenmaal op de rots, valt ons opeens op dat er bubbels naar boven komen op een bepaalde plek in het water. Eerst grappen we erover, maar na verloop van tijd beginnen onze grappen steeds realistischer te worden. Wat als er echt een krokodil in het water ligt die we wakker hebben gemaakt? Ze zijn hier in grote getale aanwezig, zo weten we van onze dagen in Kakadu. Ook al houden krokodillen niet van bewegend water, de plek waar we de bubbels naar boven zien komen heeft vrijwel stilstaand water – en zou dus een prima plek zijn voor een zoetwaterkrokodil om zijn territorium te vestigen.
maken dat we wegkomen
Godzijdank leven in dit water geen salties, zoutwaterkrokodillen die er nog net een tikkeltje dreigender uitzien en ook daadwerkelijk veel gevaarlijker zijn voor de mens. Waar een zoutwaterkrokodil hoe dan ook de aanval zal openen op de mens, doet een zoetwaterkrokodil dat alleen wanneer je hem of haar wakker of geïrriteerd hebt gemaakt. Laat dat laatste nou net het geval zijn. En laat het nou ook nog zo zijn dat we het hele eind naar de kant nog terug moeten zwemmen om uit deze plek weg te komen. Ik ben geen sterke zwemmer en schat mijn kansen in het laatste geval niet zo positief in.
We lachen onze angsten weg, maar weten dat dit anders kan aflopen dan we hopen. Er zit niets anders op dan te wachten, om te zien of de bubbels verdwijnen – en het dier dat er zit dus weer is gaan slapen. Dat wachten duurt voor mijn gevoel een eeuwigheid. Maar uiteindelijk verdwijnen inderdaad de zuurstofbellen op het water en lijkt het erop dat wat we wakker hebben gemaakt weer rustig is gaan slapen. Dit is onze kans. We kijken elkaar aan, springen in het water en zwemmen in een soort blinde paniek zo snel als we kunnen naar de kant toe – een tocht die relatief snel gaat, maar toch veel te lang lijkt te duren. Eenmaal daar, blijkt dat we het alle vier hebben overleefd zonder gebeten te worden. we turen naar het water. De bubbels blijven uit, wat erop duidt dat ‘het’ nog steeds slaapt en niet wakker is geworden van ons zwemavontuur. Godzijdank. In ons hoofd zijn we ervan overtuigd dat het een krokodil was. Maar of dat ook echt zo is, zullen we gelukkig nooit weten.
maleisië: overstekende schorpioen
Het is slechts een paar maanden later dat ik in het binnenland van Maleisië rondloop vanaf het treinstation, op zoek naar een hostel om de nacht door te brengen. Ik zit midden in de jungle in Kuala Lipis en het stroomt van de regen. Gelukkig is het hostel waar ik ga slapen dichtbij – en dus hoef ik maar een klein stukje te lopen. Onderweg naar het hostel word ik plotseling van achteren vastgepakt. Dat wil zeggen: ik voel opeens een arm, die me hoe dan ook tegenhoudt om verder te lopen. Ik schrik me kapot en wil de persoon die me vastgrijpt in een reflex bijna een klap geven en me losrukken. Na een adrenalineshot van een paar seconden blijkt echter dat er geen kwade wil achter zit. Sterker nog: het is iemand die me wijst op een schorpioen die niet meer dan vijf centimeter voor me op zijn dooie gemakje op de stoep loopt. Zonder deze man had ik er met mijn teenslipper vol in gestaan – met alle gevolgen van dien. Lucky me.
De man die me vastpakte blijkt een jungle gids te zijn, die voorgeprogrammeerd is om altijd naar de grond te kijken wanneer hij ergens loopt. Heb ik even mazzel dat het nou juist deze man is die achter me loopt op het juiste moment. Hij zorgt ervoor dat de schorpioen in een krant gewikkeld wordt, zonder zelf gestoken te worden. Zo snel als de schorpioen verscheen is hij ook weer verdwenen; alleen de foto die ik er snel van neem herinnerd me daarna nog aan het voorval. En dat terwijl een beet van deze rakker toch echt dodelijk had kunnen zijn. De dagen erna ga ik de jungle van Taman Negara in, samen met dezelfde gids. Er is immers niemand die ik inmiddels meer vertrouw dan hem.
borneo: slapen onder een python
Het is in hetzelfde Maleisië, maar dan op het eiland Borneo en bijna twintig jaar later, wanneer ik samen met mijn vriend Kris en zoontje Zev (van bijna vier jaar) een nachtje in de jungle logeer. We hebben een behoorlijk stuk moeten lopen vanaf de openbare weg, waardoor we sterk het gevoel hebben dat we ons in de middle of nowhere bevinden. Dat is namelijk ook eigenlijk zo. De wandeling is eigenlijk nog veel te heftig voor de (op dat moment) driejarige Zev; het laatste stuk tillen we hem dan ook op onze rug mee verder de jungle in. De Engelsman die hier het camp runt heeft ons opgepikt bij de weg en ziet er verlopen uit, net als het camp zelf. Dat bestaat uit een paar ranzige tentjes en een paar vervallen houten plateaus, waarboven een klamboe hangt en een plastic plaatje bevestigd is dat als dak dient. De rest van het plateau is echter open, dus bij regenval zal dit dak meer voor de sier zijn dan echt regen tegenhouden. Laten we er maar even niet van uitgaan dat het gaat regenen dus.
Die avond ga ik met de camp-eigenaar een stuk lopen, op zoek naar dieren die in de avond actief zijn. Ik ben immers niet voor niets hier. We zien tijdens de wandeling vooral heel veel insecten, van alle soorten en maten. Gelukkig ben ik geen schijterd op dat gebied; ik kan de meeste insecten prima handelen – zolang ze maar niet op mijn knie zitten en heel hard kunnen bijten. Het lopen door de jungle in het pikkedonker met niets meer dan een heel klein zaklampje –die de meeste tijd uitblijft omdat er anders weinig wildlife te spotten is- vind ik wel echt een ding. Ik had vroeger al angst voor het donker en dat is nooit echt weggegaan. Ik zet me echter over mijn angst heen en ben een paar uur later moe maar voldaan terug in ons camp, waar Kris inmiddels Zev in slaap heeft gekregen op ‘ons’ plateautje in de klamboe.
weinig vertrouwen
Net wanneer ik hem gedag wil zeggen word ik geattendeerd door de Engelsman op de bomen voor me. En dan met name de kruin ervan. Ik tuur me suf maar het duurt even voordat ik met mijn zaklamp de juiste plek gevonden heb. Maar dan zie ik wat de rest ook ziet: een enorme groene python, die opgekruld in de boom ligt te slapen (dan wel af ligt te wachten?). Holy cow. Dit is waar je het bij jungle trekken voor doet. Ook al is het meters boven mijn hoofd, de contouren van de python zijn duidelijk zichtbaar. Wat een prachtig dier. Zijn locatie baart me echter wel wat zorgen. Hij hangt immers vrijwel direct boven ons plateau – en dus boven ons hoofd. Hartstikke leuk en interessant zo’n enorme wurgslang, maar dan vooral wanneer je daarna weer door kunt lopen en er niet te lang bij hoeft stil te staan.
Wetende dat we zo meteen toch echt zullen moeten gaan slapen en er verder niet heel veel is om ons te beschermen tegen een eventuele aanval van zo’n enorme slang, kan ik de rest van de nacht niet meer echt ontspannen. Wie garandeert mij dat deze slang in de boom zal blijven chillen en niet uit is op een lekker mensenhapje? Als het de verlopen Engelsman is die ons moet gaan beschermen, dan heb ik daar niet heel veel vertrouwen in.
betonnen schijnveiligheid
Godzijdank overleven we de nacht zonder kleerscheuren. Wel ook zonder echt te slapen, maar dat terzijde. Wanneer we ons de volgende morgen douchen in een enorme waterval, die om de hoek blijkt te liggen, zijn we dat laatste al bijna weer vergeten. Respect voor de Engelsman die hier 24/7 woont en leeft met zijn zwangere vriendin. Zijn kindje to be zal vast een soort Mowgli worden, die tussen de dieren opgroeide zonder angst voor wat die dieren mogelijkerwijs zouden kunnen doen. Gelukkig slapen wij vanavond weer gewoon in de stad, in een normaal bed in een betonnen gebouw, met een afgesloten dak. Dat voelt opeens heel veilig en fijn.
india: rattenfeestje
Dat er binnen betonnen muren ook nare, harige creatures rondlopen ondervind ik wanneer ik drie maanden zeer low budget door India reis. ‘Low budget’ betekent in dit geval dat ik elke nacht voor maximaal een paar euro slaap – en dat wil nog weleens anders uitpakken dan ik hoop. Gelukkig heb ik op dat moment weinig angst voor bed bugs – vlooien die zich verschuilen in ranzige bedden en die je ’s nachts helemaal lek prikken. Maar ratten die door je kamer rennen alsof er een feestje aan de gang is en zij daar het middelpunt van zijn, dat voelt niet heel relaxt. Toch is dat precies wat er gebeurt die nacht.
Ik ben op dat moment net terug van een middagje kijken-hoe-het-ook-kan in Bhutan, een bijzonder land dat naast India ligt en eigenlijk alleen bereikbaar is met een knetterduur visum en een budget van tweehonderd US dollar per dag. Dat geld heb ik helaas niet (over) en dus blijft het bij mij bij een uurtje ronddwalen in het grensstadje Puentsholing. De belangrijkste conclusie is dat de mensen in Bhutan toch wel echt goed zorgen voor hun land. India voelt echt als een vuilnisbelt vergeleken bij de schone straten in Puentsholing.
nachtelijke escapades
Eenmaal terug in India, moet ik dan ook weer heel even wennen aan alle rotzooi op straat. Ik heb zojuist gezien dat het ook anders kan (en gaat). Die nacht lig ik in het Indiase plaatsje Siliguri in mijn bed, na een lekkere halflauwe bucket shower – een emmer die je vult met kraanwater en daarna over jezelf heen gooit om een soort douche-effect te creëren. Ik word echter opeens wakker, doordat er iets door de kamer rent. Ik ga er vanuit dat het een lief muisje is, probeer me er niet aan te storen en val weer in slaap – totdat ik voor de tweede keer wakker word omdat er dit keer echt iets op mijn bed sprong. Omdat het voelt als een behoorlijke unit, eerder een soort kat dan een lief grijs muisje, besluit ik op onderzoek te gaan. Het dier is echter verdwenen voordat ik de kans heb gehad om de lamp aan te doen en goed rond te kijken. Er zit niets anders op dan weer te gaan slapen; het is immers midden in de nacht.
Ik lig echter –voor mijn gevoel- nog maar net te slapen wanneer er weer een dier op mij springt. Dit keer weet ik wat me te doen staat – en dus doe ik net op tijd mijn ogen open om te zien wat dat dier precies is. Ik blijk besprongen te zijn door een stel grote ranzige ratten, die vrijwel niets gemeen hebben met de lieve grijze muisjes die ik zo vaak gezien heb. Gadverdamme. Niets gevaarlijks aan natuurlijk, maar wel enorm ranzig – en dus ben ik de uren die resteren van deze toch al onrustige nacht meer wakker dan in slaap. Af en toe dommel ik toch even weg, en droom ik dat ik weer in Bhutan ben. Ik lig in een brandschone kamer, met een kabbelend beekje op de achtergrond. Totdat ik weer wakker schiet en bang ben dat er weer ratten over mij heen lopen. Morgen toch misschien een keer een kamer nemen van een paar euro meer.
belize: naar de haaien
Het is een half jaar later wanneer ik drie maanden in Centraal Amerika zit en daar van Mexico naar Panama reis, met mijn rugzak als enige vaste reisgezel. Na een maand in Mexico en Guatemala, neem ik de bus naar Belize – op dat moment met name om als springplank te fungeren richting Hondus. Ik heb mijn (toenmalige) vriend Arjan net van het vliegveld gehaald om samen te reizen richting het oosten – waar ik hem weer op het vliegtuig richting Nederland zet. Na een ranzig warme busrit zijn we in Belize City, een weinig inspirerende hoofdstad waar relatief weinig te beleven valt. Het leven is hier relatief duur; veel duurder dan in de landen eromheen. We boeken dan ook direct een boot naar het eiland Caye Caulker; vanaf daar vertrekt er eens per week een boot richting Honduras – wat een boel zweterige bus-kilometers over land bespaart.
Caye Caulker is dan ook niet veel meer dan een stop-over, op weg naar een ander land. Het blijkt echter een waanzinnig relaxt eiland te zijn, waar geen auto’s te vinden zijn en al het vervoer nog plaatsvindt met de benenwagen en multifunctionele golfkarretjes. Die laatste zijn vooral handig om je bagage van de boot naar het hotel te brengen; de rest kun je prima te voet doen. Omdat we de dag erna nog niets te doen hebben, besluiten we te doen wat veel mensen hier doen: met nurse sharks (‘verpleegsterhaaien’) zwemmen. De gedachte eraan maakt me ongemakkelijk (lees: onpasselijk), maar mij is gegarandeerd dat ze niet van mensenvlees houden en het dus veilig is om te doen.
bankhangers
Wanneer we de volgende dag arriveren op de plek des (on)heils, blijkt dat er echter ook geen kooi is waar je in zwemt – iets wat ik ooit heb gezien op televisie en in gedachten erbij bedacht heb. Het is dan ook de bedoeling dat je gewoon lekker het water induikt met de haaien, zonder afgezonderd van hen te worden. Oké, dat is weer andere koek. Het voelt onnatuurlijk om me in hetzelfde water te begeven als deze creatures, zonder enige afscheiding. Nou worden nurse sharks gelukkig niet voor niet ‘de bankhangers van de oceaan’ genoemd: ze zijn sociaal, houden van knuffelen en luieren het liefst rond op de oceaanbodem. Ze zijn daarmee direct een mooie tegenhanger van de mythe dat haaien altijd woeste en eenzame menseneters zijn. Er zijn dan ook maar veertig gevallen bekend waarin verpleegsterhaaien mensen aanvielen; veelal was dat omdat deze zelfde mensen de haaien provoceerden of uitlokten. Geen van die aanvallen was bovendien dodelijk – wat goed is om te weten wanneer je bijna het water instapt om met hen te zwemmen.
Het klinkt in theorie dan ook allemaal meer dan prima om het water in te duiken. Maar toch: het blijven haaien. En een aanval van een haai kun je blijkbaar nooit helemaal uitsluiten – ook als die eigenlijk geen mensenvlees eet. Wat als er eentje in een slechte bui is en me alsnog te grazen neemt? Maar zekerheden in het leven heb je niet. Ik ben daarbij zeker geen geluksvogel, maar ook weer geen echte pechvogel. De theoretische kans dat ik dan ook vandaag gebeten wordt door een van deze cuties is dan ook klein. I’ll take my chances. Mocht ik als 41ste pechvogel nou net wél gebeten worden, dan heb ik in ieder geval een mooi verhaal om thuis (hopelijk) te vertellen.
open en bloot
Eenmaal in het water, voel ik me eigenlijk bijzonder snel op mijn gemak. Het weer is fijn, het water is lekker lauw en naast haaien zwemmen er ook enorme roggen – die eigenlijk nog veel meer indruk maken dan de haaien en daarmee ook voor een beetje afleiding zorgen. Om kort te zijn: ik overleef de zwemtocht tussen de haaien glansrijk, zonder zelfs in paniek te raken. Waarmee mijn motto in het leven wederom bewezen is. Je kunt immers beter spijt hebben van de dingen die je hebt gedaan dan van de dingen die je graag had willen doen. Amen.
panama: spacen op kikkers in alle kleuren
Een paar weken later is Arjan terug naar Nederland en besluit ik langzaam terug te reizen van Panama naar Mexico. Ik word daarbij vergezeld door de Franse Patrick, die ik ontmoet heb op een techno feestje vlak voordat Arjan arriveert in Mexico. Hij blijkt (niet geheel toevallig) ook in Panama te zijn op het moment dat Arjan terug naar huis vliegt – en dus besluiten we samen verder te reizen. Een van onze eerste stops is Isla Basimentos, een prachtig en klein eilandje bij Bocas del Toro in het noord-westen van Panama. Isla Bastimentos blijkt gelukkig meer inspirerend te zijn dan haar grote zus, Isla Colon, doet vermoeden. Het eiland is nog weinig ontwikkeld: er zijn geen auto’s en geen echte winkels of banken. De rastafari’s die er wonen, nemen het leven zoals het komt: chill en relaxt, het liefst met een joint in hun hand. We slapen in een heerlijk hostel aan het water, met hangmatten om in te chillen.
De stranden zijn een aardig stukje lopen vanaf ons hostel; de route er naartoe loopt dwars door een prachtig stukje natuur. Bij aankomst op het eerste strand dat we zien, redden we eerst een boot van zinken: de lading bakstenen die de boot hier moet afleveren is zó zwaar, dat de boot er bijna aan ten onder gaat. Samen met de halve lokale bevolking buffelen we ruim een uur om de stenen én de boot op het droge te krijgen. Eén van de vele helpers is de rastafari Gigi, die zelf ook een bootje heeft en ons de volgende dag overal naartoe wil varen als een soort bedankje voor onze geleverde hulp. Dat laatste is niet nodig, maar een dagje varen (tegen reguliere betaling) zien we wel zitten. En zo zijn we de volgende dag onderweg naar een strandje waar een vriend van Gigi, genaamd Polo, al 32 jaar in zijn eentje woont – zonder toilet of douche, keuken of andere ‘luxezaken’.
automatisch eigendom
Polo heeft ‘zijn’ stuk strand ontdekt toen hij in zijn jonge jaren een keer een eind ging lopen over het eiland. Hij heeft er bomen gekapt om een huis te kunnen bouwen en is er vervolgens ook daadwerkelijk gaan wonen. De dag brengt hij door met een beetje chillen, koken en jointjes roken. Uiteraard wil de regering hem daar weg hebben, maar volgens de Panamese wet wordt een woning na een paar jaar verblijftijd automatisch eigendom van de desbetreffende persoon die er woont – en dus kunnen ze hem er niet wegkrijgen. En dat is maar goed ook. Het stukje natuur om zijn huis heen is namelijk een grote jungle, vol met bijzondere dieren. Je moet er niet aan denken dat deze natuur zou verdwijnen wanneer de overheid het strand weer in handen krijgt en besluit om er huizen of een hotel op te bouwen.
We vangen onderweg naar Polo op de ouderwetse manier een visje: gewoon met een visdraadje en een klein lokaas eraan. Terwijl wij bij Polo de jungle ingaan, op zoek naar luiaards en kikkers, warmt hij ons visje op. De natuur is echt prachtig en ongerept – en daardoor bijna niet te beschrijven. Doordat het intussen giet van de regen, wordt het spotten van kikkers aanzienlijk vergemakkelijkt. Ze zijn weliswaar klein (en passen in een handpalm), maar door hun felle kleurtjes zijn deze aardbei (pijlgif)kikkers hard to miss. Ik ben ze al eerder tegengekomen in Costa Rica en ze schijnen ook voor te komen in buurland Nicaragua. In Costa Rica waren ze al exotisch (in zwart-groen gevlekt) van kleur.
giftigheid varieert per kleur
Hier in Panama lijkt de kleurenvariatie echter nog groter te zijn en dat blijkt bij navraag te kloppen: kikkers vind je hier op Bocas in alle soorten, maten en kleuren. You name it, they’ve got it: knalblauw, knalgroen of knaloranje. En dat zijn er dan maar een paar kleuren. Ze zijn er in vijftien verschillende kleuren hier op Bocas. Ze zijn zo mooi dat je ze het liefst op zou willen tillen. Dat laatst doe ik echter toch maar niet. En dat is maar goed ook want juist de oranje kikker Solarte -die ik heel veel tegenkom op mijn wandeling op het ‘landgoed’ van Polo- is het meest giftig van alle kikkers. Sterker nog: zijn gif is ongeveer veertig keer zo sterk als dat van de minst giftige (groene) Colón kikker – die ik juist in Costa Rica meer zag.
Waarom de ene kleurvorm zoveel giftiger is dan de andere, is nog niet bekend. Wel is duidelijk dat wat de kikker eet, van groot belang is voor zijn giftigheid. Zijn gif haalt hij uit de bladetende insecten die hij oppeuzelt. Waarschijnlijk verschilt de beschikbaarheid van giftige plantstoffen (en dus de giftigheid van de insecten die de kikker eet) per locatie. Maar het zou ook kunnen dat kikkers op verschillende locaties vaker of minder vaak hun eten in precies hetzelfde gebiedje zoeken. Een laatste mogelijke verklaring is dat de kleurvormen verschillen in de manier waarop ze het gif, genaamd alkaloïde, uit hun dieet opnemen en omzetten. De kleur op de rug van de kikkers is daarbij een goede voorspeller van diens giftigheid: de meest giftige kleurvormen (zoals de knaloranje exemplaren) hebben het sterkste contrast met hun omgeving.
vislucht
Nou weet ik dat laatste natuurlijk niet wanneer ik er rondloop op zoek naar kikkers. En dat is maar goed ook: er zal er maar een op je hand springen! Toch is het gif niet datgene wat ons het meeste bezighoudt terwijl we er rondlopen. Dat is de enorme regen die met bakken uit de hemel blijft vallen. Die is hartstikke goed voor de natuur, maar niet voor ons humeur. Onze poncho´s zijn inmiddels niet waterdicht meer en na drie uur lopen ben ik doorweekt, verkleumd en hongerig. Gelukkig is God genadig – en dus stopt het op dat moment eindelijk met gieten. We zijn inmiddels wel klaar met kikkers spotten en verkassen naar het strand om op te drogen. Ons zelf gevangen visje is inmiddels klaar en samen met de kokosnoten-rijst zorgt dat voor een boost in mijn energie.
Omdat we ook die avond bij Polo willen eten, gaan we nog een keer op vissenjacht. Zowaar vangen we in minder dan een half uur tijd vier grote vissen – waarvan ik nota bene de grootste binnensleep. Mijn trui hang ik daarna te drogen boven de haard waar de vis op gebakken wordt – wat ik de dagen erna bezuur, aangezien alles in mijn tas -van mijn slipjes tot mijn deken- naar gebakken vis ruikt. Maar een kniesoor die daar wat van vindt wanneer je aan het backpacken bent.
de moraal van dit verhaal
De moraal van dit verhaal? In het leven –en vooral tijdens het reizen- moet je vooral niet al teveel nadenken en stil staan bij de risico’s ervan. Een ongeluk zit in een klein hoekje – ook een ongeluk met een giftig dier. Veruit de meeste tijd gaat het echter allemaal prima, kom je gewoon weer veilig thuis en ben je een mooi verhaal rijker over een ontmoeting met een so called eng dier – dat je voor hetzelfde geld had kunnen bijten, steken, wurgen, opeten of vergiftigen.
–
meer reisverhalen uit oceanië
Wil je meer weten over mijn ervaringen in Oceanië? Lees dan deze verhalen:
nieuw zeeland – upside down: parachutespringen
–
reis je met me mee?
–